I. Kikkerdorp

Kikkerdorp ligt in Kikkerland en behoort tot de gemeente Monnikenstein.
Laat evenwel gerust uw atlas liggen, want eerder zult ge u blind staren, dan Kikkerdorp vinden.
Men spreekt er de Kikkerdorpse taal – ’n zeer eigenaardige taal, waarvoor geen enkel boek bestaat om ze met of zonder meester te leeren en ’n Franschman van voorbeeldige educatie, die op school Kikkerlandsch geleerd heeft – wat zelden gebeurt – zou in Kikkerdorp staan te kijke en verwarren als ’n baviaan in ’n garen- en bandwinkel.
Kikkerdorp is ver van mooi. Men vindt er geen boomen – tenzij men de Kikkerdorpers wil navolgen en de poelen, waarin even boven den grond uitkomende stompen wortelen, wier twijgen om de vier jaren gekapt worden, met dien naam wil vereeren. Er zijn eenige hooge boomen, doch even zeldzaam als haren op de kruin van ’n «geacht» kamerlid.
Toch hoort men er nachtegalen – in den nacht; maar ze hebben vier pooten, geen veeren, leven in ’t water en aan hen dankt Kikkerdorp z’n bestaan.
Ook de huizen munten niet uit door fraaien stijl. De pastorie is ’t eenige huis van twee verdiepingen – wat evenwel praktisch is, want er is plaats genoeg om naast mekaar gaan te wonen inplaats van boven mekaar.
De meeste huizen – en huisjes! – staan met den dijk gelijk, daar anders ’t gevaar voor de Kikkerdorpers groot zou zijn, om ’n gedeelte des jaars in gezelschap van hunne talrijke viervoetige dorpsgenooten onder water te leven.
Als de meeste plaatsen heeft Kikkerdorp een « k o m », maar wat men zelden aantreft dat is dat de kerk buiten die kom staat, als schaamt ze zich voor ’n al te groot gezelschap. En, hoe nederig er ook de huizen en hutten uitzien, toch bestaat er rede voor die schaamte, want akeliger kerk als die van Kikkerdorp vindt men nergens. Met pannen van een door den tijd onnoembaar geworden kleur gedekt, zonder iets er in, wat naar een zoldering of plafond gelijkt, zou zij eer aan ’n bijgebouw van een of andere fabriek, dan wel aan ’n kerk doen denken, ware ’t niet, dat er iets vierkants voor stond van ’n vijftig voet hoogte met ’n verguld haantje er boven op, dat alles en alles ’n parodie van ’n toren levert. Evenwel er is ’n wijzerplaat op te zien – sinds ’n luttel aantal jaren, bij welke gelegenheid de pannen van dat «gevaarte» door leien zijn vervangen en ’n scheur, door den bliksem er in geslagen, werd dicht gesmeerd met portland cement – en achter die wijzerplaat hangt ’n klok, die ’n dof gebrom laat hooren elken Zondag om acht uur, om half tien, om twaalf uur en om half twee en verder door de week elken dag een uur, wanneer er ’n lijk boven aarde staat en z o o l a n g als dat lijk boven aarde staat, gewoonlijk eenige dagen t e lang, en wanneer het begraven wordt ’n lengte van tijd, die afhangt van den afstand, namelijk van af het oogenblik dat de begrafenisstoet het sterfhuis verlaat, totdat familie, vrienden en dragers daar goed en wel binnen zijn en met ’n gebed van ’n half uur ’n verwoede oorlog verklaard hebben aan eenige schotels, met boterhammen en ’n zondvloed koffie.

De kerk staat in «de straat», ’n buurt, die op dien naam minstens zooveel recht heeft als de Kalverstraat te Amsterdam; want behalve den tempel, vinden we in die straat, nog zeven boerenhuizen en de doleerende kerk – waarvoor evenwel nadere aanwijzing noodzakelijk is, anders ziet men haar voor ’n koetshuis aan. In den tijd echter, waarin wij den lezer tot gids verstrekken willen in Kikkerdorp, vond Olivier Cromwell in dop ’t nog lang niet noodig om te doleeren en was er dus nog geen sprake van ’n doleerende kerk.
In de kom, door de Kikkerdorpers «den Dijk» genaamd, ofschoon door de vele opgehoogde werven waarop de huizen staan dit gedeelte wel het allerminst aan ’n dijk doet denken – vindt men ongeveer van alles wat in ’n dorp thuis behoort, te weten : een pastorie met somtijds ’n domine er in, ’n schoolhuis met de school samengegroeid als de twee Siameesche broeders, ’n smid, ’n vrachtrijder, ’n kleermaker, ’n brievengaarder, ’n timmerman, ’n boer die er hengsten op na houdt tot veredeling van ’t paardengeslacht, twee herbergen, waarvan een het veerhuis en twee bakkers, die er tevens winkels op nahouden, waarin bezems, koffieboonen, Urbanuspillen, turven, katoen,
Maastrichtsch aardewerk, jenever, klompen, peperneuten, touw, verfkwasten, tabak, roode menie en nog honderderlei andere artikelen verkocht worden. Verder eenige boeren, arbeiders en handelaars in fruit en vette varkens op Rotterdam.
De schoenmaker woont in ’n andere buurt en ’n barbier houdt Kikkerdorp er niet op na. De kleermaker heeft eenigen tijd de liefhebbers geschoren, maar naar men wil was-i te radikaal, dit wil zeggen: het was hem a l te veel om de wortels der haartjes te doen – tot groot nadeel voor de huid. Thans kwam er iemand uit Koekdijk, ruim ’n uur ver, vier voet hoog – waarschijnlijk gekrompen, want hij heeft ’t altijd over de T i e n d a a g s c h e r u z i e, die hij mede heeft gemaakt onder de Jagers van Van Dam – en deze zorgt dat de vrome Kikkerdorpers met aangezichten als eierschalen naar de kerk kunnen gaan. De meesten scheeren echter zich zelf en ’n baard laten groeien doet niemand, behoudens sommigen, een heel smal strookje ver naar achteren onder de kin. Wie er ’n knevel zou laten staan, had kans tien achtereenvolgende jaren te worden uitgelachen.
Westelijk van «den Dijk» heeft men «de Frikedellebuurt» met haar huisjes met rieten daken aan den eenen en roode pannenbedekkingen aan den anderen kant. Behalve een winkeltje – waarin zoo mogelijk nog meer verscheidenheid van artikelen dan in de genoemden – treffen we hier niets aan dan arbeiders en visschers.
Nog meer westwaarts bevindt zich «de Rietbos», ’n Herberg van dien naam en tevens veerhuis (Kikkerdorp heeft twee veeren over de Maas: een op Blufkamp en dit laatste op Kraaienest) en eenige boerenbehuizingen.
Oostwaarts van «den Dijk» komen we aan het «Noordenend» met z’n boerenhuizen, arbeiderswoningen, ’n kroeg, genaamd ,,De gloeiende Spijker” en ’n Israëliet, die wekelijks een geit slacht en schapenvleesch (?) verkoopt.
Eindelijk achter ,,de Straat” nog ’n straat, genaamd ,,Het gement” (van gemeent, d. i. gemeentegrond), waarin vroeger niets dan roode pannenhuisjes van een in ’t oogloopende gelijkvormigheid bij twee- en drielingen daar geplaatst met ’n twintig meters tusschenruimte; in den laatsten tijd echter geparenteerd aan voorwerpen, die den naam van huisjes onwaardig zijn, en die eerder geschiktheid voor varkenskrotten dan wel voor menschenwoningen opleveren.

De menschen zijn in Kikkerdorp meestal ,,eigenaars”. Zeer weinigen wonen in ’n huurhuisje. Die door trouwen of anderszins behoefte krijgt aan onderdak, gaat bij gebrek aan beter naar ,,Het gement”, konfiskeert daar een stukje gemeentegrond, snort bij den eenen boer ’n sliet, bij den anderen ’n plank, bij nommer drie ’n ,,hord” of eenige bossen stroo op en bouwt zich ’n ,,eigendammetje”. Vandaar dat ,,Het gement” er op den duur niet op verfraait; tenzij de natuur te hulp komt, waartoe binnenkort de grootste kans verkeken is.
Dit vereischt nadere opheldering, waartoe we zullen zien te geraken langs den ge-lei-de-lij-ken weg.
’t Valt in ’t oog, dat groot aantal roode pannen daken! En eens was er een tijd dat die pannen v u u r r o o d en al die huisjes, aldus gedekt, in Noordenend, Gement en Frikkedellebuurt even nieuw waren. Dat had hem de natuur gelapt. Sommigen zeggen God en anderen weer de watersnood-kommissie, maar wij zeggen d e n a t u u r, want zonder haar geen kommissie voor watersnood. Dat wil niet zeggen dat zonder die n a t u u r dergelijke kommissie’s niet noodig zouden zijn – al was ’t onder meer voor d r o o g e n – dan wel voor watersnood, maar ze zijn er eenvoudig niet. ’t Schijnt dat nood eerst nat moet zijn, alvorens hij de kracht heeft om «heeren en damesgezelschappen» met kommissie-manie te bevruchten. En daarom verlangt men dan ook in Kikkerdorp naar ’n dergelijke bevochtiging van den nood, die ook zonder water bestaat geregeld drie maanden per jaar, slechts afgewisseld met ’n tijdperk van negen maanden werkend gebrek lijden.
Die roode huisjes dagteekenen van ’61 – het verschrikkelijke jaar, toen half Nederland met treurigen weemoed blikte op ’t overstroomde land; toen plotseling aan niets anders gedacht werd dan aan dag en nacht tot den hals toe in ’t water zittende vrouwen en op ijsschollen in den nieuw gevormden oceaan rondzwalkende kinderen; maar toch het jaar dat we Kikkerdorpsch bloeitijd kunnen noemen.
Niet voor allen! Maar toch voor de meesten. De groote boeren, die met de ,,billijke” verdeeling waren belast, zaten kort bij ’t vuur en warmden zich t beste; zij, die honger hadden en ’t weten wilden, werden tamelijk gespijzigd en wonderlijk soms aangekleed. Men zag knaapjes van twee voet hoog met blinkende leeren petten op van weinig minder lengte (kapsjeezen genaamd) en verder rokken om de heupen van meisjes, die de eerstvolgende vijftig jaren nog niet zouden strooken met de Kikkerdorpsche mode en die dan ook niet weinig den lachlust opwekken. Wie ’n krot verloren had, ontving ’n h u i s j e weer en al werd er mee geknoeid, zoodat niet zelden voor vier honderd gulden gebouwd en voor zeven honderd geboekt werd – door zeer vrome Kikkerdorpsche boekhouders – toch was ’t nieuwe ’n paleis vergeleken bij ’t geen door ’t water was weggespoeld. Slechts ’n enkel voorbeeld: Gijs Klos had voor
’61 ’n huisje op ,,Het Gement”, vervaardigd op de reeds omschreven wijze van opgesnorde materialen. Gijs zou trouwen, moest zuinig zijn en bouwde dan z’n kasteel grootendeels zelf. Evenwel alles kon hij zelf niet. Voor ’t stellen der gebinten en eenige bijkomende werkzaamheden had-i ,,den dikken Aai” – ’n pseudo-timmerman noodig. Aai werkte drie dagen en rekende acht en veertig stuivers. ,,Ge zo’ zegge waar weergaai blijf et geld” – had Gijs gezegd – doch dit was de geheele som, die zijn ,,huis” kostte. Niettemin kreeg-i er ’n roodpannen huisje voor in de plaats van vier honderd gulden – en dit waren de minsten.
Slechts enkelen uit de tusschenklasse, te eergierig om hun schade op te geven of volgens ’t oordeel der voor zich zelf zorgende bedeelers geen vergoeding noodig hebbende, werden er slechter van. De rest heeft en bloc rede om met hart en ziel terug te verlangen naar watersnood.
Maar de kans in Kkkerdorp is verkeken, wanneer binnenkort de Maas langs haren nieuwen weg naar zee zal stroomen.
Het is te hopen dit men eindelijk eens rekening en verantwoording zal doen van de ingekomen en uitgegegeven
gelden, want tot hiertoe heeft men dat verzuimd!!??

Nog een buurt hebben we vergeten en wel ,,De Ka”, waar drie huizen staan, waarvan twee roodpannige een-en-zestigers. In een daarvan zullen we bij gelegenheid nog wel eens een kijkje nemen.
Beroemdheden – monumentale gebouwen, standbeelden enz. – houdt Kikkerdorp er niet op na, ten zij de twee watermachinen in 1855 gebouwd voor ’t eerste en ’n buste van zekere Egbert Klop, oud-schepen enz., sedert eenige jaren wonderlijk opgetakeld door z’n kleedingstukken alle kleuren van den regenboog te geven, z’n lippen te meniën en z’n pruik te bronzen, staande in ’n kastje achter ’n deurtje in de kerk, voor ’t tweede kan doorgaan. ’n Legende dat deze Egbert Klop door ’t sterrenbosch reed, door roovers overvallen werd, z’n valies uitschudde op den grond en de roovers neerschoot, toen ze op hun buit vielen, gaat van mond tot mond en wordt als ’n heldendaad geroemd. Schooner is evenwel de tweede, insgelijks algemeen bekende sage, en wel dat op zekeren avond ’n bedelares hem onderdak verkocht, dat hij haar herbergde in de schuur, dat ze ’s morgens bevallen was, dat hij haar daarop drie weken in z’n huis hield en haar aan niets gebrek liet lijden, en dat deze edelmoedigheid – een edelmoedigheid die men al licht zelfs aan ’n hord zou betoonen – hem naderhand ’t leven redde, toen hij uit Frankrijk komende in Rocphen werd overvallen door ’n bende, waartoe dezelfde vrouw behoorde, die hem terstond herkende en door wier tusschenkomst hij ’n vrijgeleide kreeg tot aan z’n huis.
Voorts zijn er nog sporen van oude kasteelen en kloosters te vinden, maar ook niet meer dan sporen.

Maar Kikkerdorp is vooral beroemd, doordat de koning er twee keer is geweest in hoogst eigen persoon! De eerste keer in ’55 om de watermachinen te komen bezien – toen nog eenig in haar soort – en daarna in ’61 uit pure liefde voor de menschen, wier nood n a t geworden was.
Sommige inkt heeft de eigenschap van eerst zichtbaar te worden, wanneer men het daarmee beschreven papier
bij ’t vuur brengt; de nood in Kikkerdorp wordt duidelijk door toevoeging van water. Misschien zou ’n zeer sterke verwarming ’t ook duidelijk maken; evenwel dit is twijfelachtig sedert de Bruyn van Rozenburg ’n middel heeft aan de hand gedaan om de beurs gesloten te houden en bij zoo’n gelegenheid de liefdadigheid te verschuilen achter verontwaardiging over ’t verzuim om in een brandassurantie te gaan.
Er zijn er die beweren dat ,,de Hooge bezoeker” bij die gelegenheden verre van normaal was. Maar dit kan mogelijk wel laster wezen; want in ’55 weigerde hij pertinent ’n glas bitter, dat de onderbaas Frederik Kool hem presenteerde, uit welke omstandigheid even goed kan worden afgeleid dat hij niet lustte, dan wel dat-i niet m e e r lustte.
Maar normaal of abnormaal, hoe dan ook, de oudere Kikkerdorpers zijn heden ten dage nog trots op dat bezoek.

Nog even willen we meedeelen, dat, zoo ieder Kikkerdorper één ziel – niet meer of niet minder – heeft er ongeveer zes honderd van die dingen in Kikkerdorp rondzwalken.

De rest – ’t uiterlijk aanzien betreffende – zullen we overlaten aan de fantasie van den lezer. Kikkerdorp is dus een dijk, die een lijn vormt van ’n half uur gaans, welke lijn voor zoover ze ,,Den Dijk” heet, dubbel is onderstreept door ,,Straat” en ,,Gement”.