Over Alida, Willem van Barneveld en de weeskinderen uit Amsterdam

Alida Frederika Augustina Finck is geboren in 1804. Op haar achtste werden zij en haar zus wees. Vanuit het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam werden zij uitgezonden naar Hattem.

Naar het leven van Alida Finck en de weeskinderen uit Amsterdam is veel onderzoek gedaan door de heer Jaap Lucassen. Alle hier gepubliceerde gegevens zijn het resultaat van zijn onderzoek.
Alida Frederika Augustina Finck is de betovergrootmoeder van Hendrika Aalberta Catrijn Meerstadt en de betovergrootmoeder van Jaap Lucassen.

Hieronder staat haar verhaal en die van de weeskinderen uit Amsterdam.

Een familietragedie

Alida Frederika Augustina Finck werd op 11 oktober 1804 in Amsterdam geboren als tweede dochter in een gezin afstammend van Duitse immigranten. Op 22 oktober werd ze gedoopt door Dominee C.H. Ebensbach van de Hersteld Lutherse gemeente. Vier maanden later wordt ze vermeld in een rouwadvertentie in de Amsterdamsche Courant.

23 February 1805. Rouwadvertentie in de Amsterdamsche Courant.

23 February 1805. Rouwadvertentie in de Amsterdamsche Courant.

De advertentie spreekt boekdelen. Vader Frederik August had kennelijk “de tering” en bij de geboorte van de jongste dochter was het duidelijk dat hij niet lang meer te leven had. Dat zal de reden geweest zijn dat zij zowel naar haar moeder als naar haar vader vernoemd werd, iets zeer ongebruikelijks in die tijd. De handel in olie en walvistraan had er voor gezorgd dat het gezin zeker niet arm was; een rouw-advertentie in de krant suggereert een zekere mate van welstand. En voor de begrafenis in de Zuiderkerk op 28 februari werd 15 gulden neergeteld, een flinke som voor die tijd.

De jaren na 1804 waren rampzalig voor Amsterdam – en voor Nederland. Door de oorlogen in de Napoleontische tijd en het “Continentale stelsel” kwam de handel vrijwel volledig stil te liggen. Hoewel we niets precies weten over de zaak van de weduwe Finck, het is waarschijnlijk dat de zaak failliet was toen zij op 18 augustus 1812 overleed. Wat haar twee dochters in de twee maanden na haar overlijden hebben gedaan weten we niet. Waarschijnlijk zijn ze wel eerst bij hun grootmoeder, Johannetta Christiana Asmoet, een bakster in de Vijzelstraat, ondergebracht. Maar het weeshuis was hun voorland. En hun vader was zo jong gestorven dat hij nog niet als “poorter” van Amsterdam aangenomen was. Kinderen van niet-poorters konden niet naar het Burgerweeshuis; hun enige mogelijkheid voor hen was het aalmoezeniersweeshuis.

“Zijn gelezen de notulen der voorige vergadering en goedgekeurd; wordt gelezen:

1º Eene missive van den Heere Rijksbaron, Lid van het Legioen van eer, Maire dezer stad, in dato 29 October, houdende achtervolgens autorisatie van den Heer prefekt admissie, ter plaatsing in dit Godshuis van J.C. Finck, A.F. Finck en C. Goossen.
2º Eene dito in dato 30 dito, houdende als boven admissie van de kinderen Willem en Johan Wasserman.

De Regent de Bruine rapporteerd namens de Commissie op haar door deze vergadering geslagen, ter Zake eener aanschrijving van den Heer prefekt, vervat in eene missive van den Heer Maire, de dato 8 September l.l., betrekkelijk het te laat te huis komen der kinderen in dit Godshuis, dat dezelve Commissie van oordeel was:
1º Om de Kinderen welke eene uitzondering van den algemeenen regel behoorden te maken, ouden en bejaarden en Werkjongens namentlijk, door de Kantoormoeder en Mr Scheffer van de noodige permissien te voorzien.
2º Alle de overigen in den wintertijd voor Zes uuren en gedurende de Vier Zoomermaanden voor Acht Uuren te doen te huis komen.

Met welk gerapporteerde Zich de vergadering Conformeerd, Waarna dezelve wordt gesloten.”

Het Aalmoezeniers-weeshuis.

Het Aalmoezeniers-weeshuis.

Op zaterdag 31 oktober 1812 in het aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht in Amsterdam opgenomen. Johannetta Christiana Johanetta was toen 11 jaar en acht maanden oud, Alida was acht jaar. Johannetta Christiana werd ondergebracht op kamer 83 van het Groote Huys, Alida op kamer 171.

Ze blijven maar 8 maanden in dat weeshuis. In juni 1813 horen ze bij de “uitverkorenen”, die met de “derde bezending”, onder begeleiding van mijnheer Hartelust, naar Hattem worden gestuurd om voor boeren in de omgeving daar te werken. Daar vallen ze onder de verantwoordelijkheid van de heer Willem van Barneveld.

Onderzoeker en burgemeester van Hattem

Willem van Barneveld.

Willem van Barneveld.

Willem van Barneveld was de zoon van een Hattems koopman, Johannes van Barneveld. Hij was gedoopt op 21 jan 1747 en overleed op 23 juni 1826. Hij was burgemeester van Hattem van december 1819 tot zijn dood. Toen hij de verantwoordelijkheid op zich nam voor naar Hattem uitbestede weeskinderen, was hij 64 jaar. Hij was 15 jaar ouder dan zijn meer bekende stadgenoot Willem Daendels. Van Barneveld ging rond zijn twintigste jaar naar Amsterdam om voor apotheker te studeren. Op 3 mei 1770 legde hij met succes het apothekersexamen af en op 6 juli 1770 trad hij in het huwelijk met Walburg Funderik, de dochter van een “destillateur”. Zijn schoonvader was getuige toen van Barneveld op 28 augustus 1770 poorter van de stad Amsterdam werd. Hij vestigde zich als apotheker op 1 augustus 1771. Gedurende de patriotten-beweging in Hattem van 1783-86, geleid door Daendels, woonde van Barneveld dus in Amsterdam.

Van Barneveld was een zeer actief wetenschappelijk onderzoeker. Ongeveer gelijktijdig met Jan Ingen-Housz formuleerde hij rond 1778 het principe van de fotosynthese. Planten waren volgens hem in staat met behulp van zonlicht “bedorven lucht” te verversen. In een antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door het “Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen” kwam hij met de aanbeveling om de kwaliteit van stadslucht te verbeteren door bomen aan te planten. De ruim aangelegde Maliebaan met een aantal rijen bomen was het resultaat van dit advies.

Toen Lavoisier een paar jaar later de grondslag legde voor de moderne scheikunde en het duidelijk werd dat het zuurstof was dat door fotosynthese gevormd werd, was van Barneveld één van de eersten die voor geleerde genootschappen in Amsterdam het werk van Lavoisier uitlegde.

Een andere tak van wetenschap die van Barneveld tot ontwikkeling bracht was de “geneeskundige electriciteit”. Men had het idee dat een behandeling met statische elektriciteit bij veel ziektes genezing kon bevorderen. Een boek over het onderwerp, geschreven door van Barneveld, genoot internationale bekendheid in het einde van de achttiende eeuw. Het werd in het Duits vertaald en was één van de eerste Westerse boeken, die in het Japans vertaald werden. Na 1800, toen electriciteit beter begrepen begon te worden, raakte van Barneveld’s werk meer en meer in het vergeetboek. In 1810 diende hij een publicatie in bij het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten waarvan hij in 1808 bij de oprichting door koning Lodewijk Napoleon lid was geworden. Hij beschreef daarin zijn electrische experimenten op Jan Bruin, een doof jongetje. Zijn collega’s keurden de publicatie niet goed!

Na de Bataafse Revolutie in 1795 was hij Amsterdams raadslid en in die functie opperde hij in 1797 als eerste het idee om kinderen van het Aalmoezeniersweeshuis buiten de stad bij fabrieken en boeren uit te besteden. In

“een gesprek met de burger Pennink en door correspondentie met de burger Blijdenstein, beide fabrikeurs te Enschede had hij ontdekt dat de kinderen aldaar geplaatst zouden kunnen worden ten voordele van het Aalmoezeniersweeshuis en het welzijn der kinderen in het algemeen”.

De belangrijkste drijfveer was bezuiniging. Maar toen door de toenemende verpaupering in de Franse tijd het aantal weeskinderen explosief toenam, zal ook het probleem van ruimtegebrek in de bestaande behuizing een rol hebben gespeeld.

Eén van de regenten van het aalmoezeniersweeshuis in 1811 was A. de Bruine, die – te oordelen naar de eerste brief – een oude vriend van van Barneveld was. Toen er in 1811 sterk bezuinigd moest worden, begon men op grote schaal weeskinderen naar het platteland te sturen. Het weeshuis moest in 1811 vijftig gulden per jaar per kind betalen, precies evenveel als het bedrag betaald in 1649 voor kinderen uitbesteed bij particulieren in Amsterdam. Dat geeft een indruk van de geringe inflatie in de zeventiende en achttiende eeuw.

Bij een bezoek van van Barneveld aan Amsterdam, op uitnodiging van de regenten van het weeshuis, had de Bruine hem verzocht de uitbesteding van een aantal Amsterdamse weeskinderen naar Hattem en omgeving te organiseren. Op 15 Mei 1811 antwoordt van Barneveld dat hij het wel wil proberen. En een contract, typisch voor die tijd met tekst in het Frans (links) en Nederlands (rechts) werd op 21 mei ondertekend.

Artikel 12 van het van het contract zegt dat “M. van Barneveld sera chargé de la surveillance générale des enfans placés dans son ressort, et correspondra seul avec les administrateurs.” De correspondentie tussen van Barneveld en het Aalmoezeniersweeshuis is te vinden in het Amsterdamse Gemeentearchief.

De kinderen kwamen aan in drie “bezendingen”. Over het algemeen waren de boeren tevreden met wat voor hun toch wel goedkope arbeidskrachten waren. Na de eerste groep die arriveerde op 6 juni 1811 kwamen er verzoeken voor meer kinderen en een tweede groep kwam op 12 oktober van hetzelfde jaar aan. De laatste groep, waarbij ook de twee meisjes Finck hoorden kwam op 25 juni 1813 uit Amsterdam.

Men krijgt de indruk dat de kinderen die in de omgeving van Hattem op verschillende boerderijen waren uitbesteed, het redelijk goed hadden. Een voorbeeld van duidelijk slechtere omstandigheden vonden de regenten van het aalmoezeniersweeshuis op een inspectietocht naar Feijenoord, toen nog een eilandje onder Rotterdam, waar kinderen in een fabriek waren uitbesteed.

In mei 1823 vraagt Willem van Barneveld aan de regenten van het aalmoezeniersweeshuis om getuigschriften voor weeskinderen die ontslagen gaan worden. De regenten staan er op dat de kinderen vier keer met een interval van een half jaar naar Amsterdam komen. Pas bij hun laatste bezoek krijgen ze hun getuigschrift en de som van 25 gulden. Het getuigschrift van Alida Finck is niet bewaard gebleven.

Hij zinspeelt op z’n slechte gezondheid en zegt dat de volgende getuigschriften wel door z’n dochters aangevraagd zullen worden. Hij is dan 76 jaar oud. Drie jaar later, op 23 juni 1826, overlijdt hij in Hattem.

Biografische gegevens van Willem van Barneveld en Alida Finck. De vetgedrukte gegevens hebben betrekking op het Amsterdamse weesmeisje Alida Frederika Augustina Finck.

20-01-1747
Willem van Barneveld wordt te Hattem geboren als zoon van Johannes van Barneveld, koopman (geboren te Arnhem, 11-01-1707) en Jacoba van Lil (geboren te Deventer 13-03-1712).

1759
Civiele procedure van Geurt van Oene tegen Johannes van Barneveld over de verkoop van een paard en een ruzie in een kroeg. (RAG ORA Stad Hattem 0157/90).

24-01-1761
Johannes van Barneveld “Siek te bedde leggende, dog sijn verstand en memorie volkomen magtig”, maakt zijn testament. (idem 0157/143).

12-03-1761
Vader Johannes overlijdt te Hattem.

10-04-1770 t/m 03-05-1770
Willem van Barneveld legt apothekersexamen te Amsterdam af. De recepten en chemicalia van dat examen zijn (voor een niet-pharmaceut) moeilijk te lezen. (GAA 27/18).

06-07-1770
Ondertrouwt, en

20-07-1770
Trouwt in de Oude Kerk met Walburg Fundrik, geboren 8 mei 1753 te Amsterdam, dochter van Wilhelmus Fundrik, destillateur, en Magdalena Visser. Wilhelmus Fundrik kwam uit Orsoy, bij Duisburg, en werd op 20 mei 1750 poorter van Amsterdam, Magdalena Visser kwam uit Amsterdam.

28-08-1770
Wordt poorter van de stad Amsterdam; z’n schoonvader is getuige.

01-08-1771
Willem van Barneveld vestigt zich als apotheker te Amsterdam. Zijn apotheek was aan de Prinsengracht bij de Reestraat, tegenover de Lauriergracht.

25-08-1771
Dochter Magdalena geboren te Amsterdam.

13-09-1773
Dochter Jacoba geboren te Amsterdam.

09-02-1776
Dochter Barbara Catharina geboren te Amsterdam. Zij overlijdt op 14-12-1776 aan kinderziekte.

19-01-1777
Magdalena Visser, weduwe van Wilhelmus Fundrik en schoonmoeder van Willem van Barneveld, overlijdt te Amsterdam. Walburg Fundrik was enig kind. Bij de erfenis hoort een boerenplaats en een hoeveelheid grond in Over-Diemen.

06-01-1777
Alida Siekman in Amsterdam geboren.

24-04-1777
Het “Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen” (PUG), opgericht in 1776, schrijft een prijsvraag uit over de vraag: ” Wat heeft men te denken aangaande het planten van boomen, binnen en rondom de steden? Is dit voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der menschen? Wordt de lugt door derzelver uitwaseming gezuiverd, of besmet? En welke soort van boomen is meest, of minst voordeelig of nadeelig?”

06-11-1777
Van Barneveld wordt verkozen tot lid van het PUG.

23-10-1778
Van Barneveld zendt in als antwoord op de prijsvraag van het PUG: “Proeve van onderzoek omtrent de hoeveelheid van bederf, ’t welk in onzen dampkring ontstaat, nevens deszelfs verbetering, door den groei der plantgewassen.”

22-02-1779
Zoon Johannes Willem geboren te Amsterdam.

10-1779
Jan Ingen-Housz publiceert zijn boek “Experiments Upon Vegetables”.

04-01-1780
Van Barneveld stuurt een gewijzigd manuscript over de invloed van planten op lucht, naar het PUG.

03-02-1780
Frederik August Finck in Amsterdam geboren.

26-04-1780
Het PUG besluit dat het manuscript van van Barneveld niet een prijs verdient, en de prijsvraag wordt opnieuw uitgeschreven.

1780
Van Barneveld publiceert “Het onweersvuur in zijne richting en uitwerksels nagespoort, nevens eene beschrijving van eenen afleider”. Een analyse van de gevolgen van een blikseminslag op 22-08-1780 (of was het een jaar eerder?) in de korenmolen “De Valk” op de stads-schans tussen de Weesper- en Muiderpoort, waarbij een molenaarsknecht omkwam. Verder de beschrijving van een bliksemafleider, ontworpen door zijn vriend John Cuthbertson, instrumentmaker te Amsterdam.

1782
Van Barneveld schrijft in “Hedendaagsche, vaderlandsche letteroefeningen” een artikel getiteld “Scheikundige aanmerkingen omtrent gemeen regenwater met loodstof bezwangerd”.

30-04-1783
Van Barneveld krijgt een “gouden Eereprijs of Gedenkpenning ter waarde van dertig ducaten” toegewezen door het Provinciaal Utrechts Genootschap voor zijn antwoord, samen met Joachim Frederik Muller, op prijsvraag van het PUG.
in: Verh. Prov. Utr. Gen. 3, 1 (1783).

16-09-1783
Zoon Nicolaas geboren te Amsterdam.

09-1784
Het “Provinciaal Utrechts Genootschap” schrijft op voorstel van Willem van Barneveld een prijsvraag uit, die beantwoord moet worden vóór 1 okt 1785. De vragen zijn:
• Welke zijn de eigenlijke oorzaken, waarom de scheikunde bij onze naburen, en vooral bij de Duitschers, in meer aanzien en algemeene oefening is dan in ons vaderland?
• Welke is de beste wijze om, ten minsten, in de voornaamste steden van onze Unie, de scheikunde in hare grondbeginselen te doen onderwijzen?
• Welke zijn de bekwaamste middelen, om die noodzakelijke en voor de mensch heilzame kunst bij de Artzenijmengkundigen in algemeene oefening te brengen?
• En, eindelijk, hoe zoude men de deugdzaamheid der chemische bereidingen, inzonderheid die van buiten ingevoerd worden, best kunnen onderzoeken, ten einde de vervalsching voor te komen?

01-10-1784 Acte van Transport en Verkoop opgemaakt voor Arend van der Waeijen Warin en Jacob Antonij de Roth Schepenen in Amsterdam, waarbij Justus van Rinkhuijsen Weduwenaar en Erfgenaam van Anna Metelerkamp, heeft verkocht en in eigendom afgestaan aan Willem van Barneveld, Een Huis en Erve staande en gelegen op de Princegragt aan de Oostzijde tusschen de Ree – en Berenstraten. En zulks voor eene betaalde Som van Achttien duizend Vijf Honderd Guldens.

1785-1789
Van Barneveld publiceert het boek “Geneeskundige Electriciteit”, in drie delen, één band. Geeft uitgebreide beschrijving met illustraties van de door hem gebruikte electriseermachines. En een beschrijving van een groot aantal behandelingen van patiënten met zijn “alternatieve” geneesmethode. Opgedragen aan de professoren Jacobus Hovius en Andreas Bonn.

01-04-1785
Willem van Barneveld’s moeder, Jacoba van Lil, overlijdt te Hattem.

01-05-1785
Willem vanBarneveld schrijft een opstel, waarin hij aannemelijk probeert te maken – op grond van mondelinge overlevering in zijn familie – dat hij een afstammeling is van Johan van Oldebarnevelt.

01-07-1785
“Aanspraak van de Wel.Ed. geboren Juffer Anna Gertruud Tulleken, by de overgave der vaandels aan de manhafte schuttery der Patriotten binnen de Stad hattem op den eersten July 1785”, en “Beantwoording van de Wel.Edele manhaften Heere Gerrit Wm. van Barneveld, Captein van de manhafte schuttery der Patriotten”.
Gerrit Willem was een tien jaar oudere broer van Willem van Barneveld (geb. 14-11-1737). De moeder van Herman Willem Daendels was Josina Christina Tulleken. Was Anna Geertruida een zuster van haar?

1786
Zilveren medaille toegewezen door de curatoren van de Hortus Medicus.

1786
Van Barneveld wordt lid van de “Vaderlandsche Societeit”. Is “Luitenant der Schuttery”.

08-03-1786
Ingen-Housz stuurt twee brieven naar het PUG, waarin hij van Barneveld beschuldigt van plagiaat.

11-04-1786
Zoon Andries geboren te Amsterdam.

05-09-1786
Hattem wordt door de prinsgezinde troepen bezet en geplunderd. Daendels wordt naar Zwolle verbannen.

31-03-1787
Van Barneveld introduceert in de Vaderlandsche Societeit “d. Heer en Mr H W Daandels en d. Heer J. v Dijk beyde van Hattum thans te Swol”.

1788
Van Barneveld was geldschieter voor (en daarom mede-eigenaar van) het gebouw van Doctrina en Amicitia in de Kalverstraat, nadat de Vaderlandsche Sociëteit in 1787 op last van de regering ontbonden was. Als mede-eigenaar kon hij zonder ballottage lid worden van Doctrina.

01-09-1788
Tweeling-dochters Cristina Jacoba Anthonetta en Clara Catharina geboren te Amsterdam.

11-08-1789
Precies vier weken na de bestorming van de Bastille, spreekt van Barneveld voor de jaarvergadering van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen over “Plichten van ouderen, omtrent hunne kinderen, en wederkeerig van deezen omtrent hunne ouderen”.

1790-1791
Geeft in Felix Meritis twee lezingen over de nieuwe scheikunde van Lavoisier: “De Zamenstelling van het Water, op Lavoisieriaansche gronden proefondervindelijk verklaard; en verscheiden nuttige gevolgen, die voor de Zaamenleeving daaruit kunnen worden afgeleid, nagespoord; In twee verhandelingen, in de Maatschappye Felix Meritis voorgelezen Door Willem van Barneveld, Apothecar te Amsterdam en lid van verscheiden Genootschappen, Algemeen Magazyn van Wetenschap, Konst en Smaak, 5, 863-932 (1791)”.

27-04-1791
Dochter Magdalena huwt met Willem Kooij uit Naarden.

19-09-1792
Van Barneveld krijgt een ultimatum van Doctrina et Amicitia: word nu lid of anders geven we je geld terug. Als excuus dat hij nog geen lid was vermeldt gaf hij z’n drukke bezigheden in Felix Meritis.

26-10-1792
Aangenomen als lid van “Doctrina et Amicitia” (samen met Mr Pierre Jean Babtist Charles van der Aa, in 1795 voorzitter van het provisioneel bestuur van Amsterdam).

01-04-1793
Van Barneveld heeft voor Doctrina en Amicitia gegeven “in drie byzonderen Verhandelingen (telkens op een Vrydag) eene Scheikundige beschouwing der Lichaamen, en heeft zulks met proeven gestaafdt”. Dit werd meegedeeld door de Heer Krayenhoff, die “zelve, geduurende het afgeloopen Winter Saisoen, elke week de Donderdags een gedeelte der Electrieksche Natuurkunde heeft verhandeld”.

23-05-1793
Van Barneveld aanvaardt het lidmaatschap van “de Maatschappije der Wetenschappen te Haarlem”. Op dezelfde dag wordt Henri Daniel Guyot als lid aangenomen.

31-01-1794
Dochter Walburg Magdalena Jacoba geboren te Amsterdam.

08-05-1794
Antoine Laurent de Lavoisier valt onder de guillotine op de Place de la Concorde.

20-04-1795
Van Barneveld houdt een redevoering als voorzitter van “de Commissie tot Organisatie der Nationale Guarde der Stad Amsteldam”; 26 gedrukte pagina’s (GAA K257).

13-12-1795
Dochter Jacoba huwt met Auke Wiggerts uit Hindeloopen.

28-10-1796
Van Barneveld wordt lid van de “Amsterdamsche Commissie voor het ontwerpen van een Plan tot aanstelling van een Comité van gezondheid”.

1797
Van Barneveld is lid van de Amsterdamse Gemeenteraad en is voorzitter van een commissie van bezuiniging. In die functie oppert hij als eerste het idee, dat weeskinderen misschien uitbesteed zouden kunnen worden.
“Volgens bijlagen van het dagblad der vergaderingen van den Raad der Gemeente van Amsterdam Woensdag 23 Augs 1797 heeft de Commissie van Bezuyniging aan de Raad der Gemeente van Amsterdam voorgedraagen om eenige kinderen uit het Aalmoezeniers Weeshuis by weijsen van uitbesteeding te zende naar Enschede in Twente en andere plaatzen, om aldaar de werkzaamheden der Fabrieken of andere handwerken hun bestaan te vinden, de aanleiding en de oorzaak hiertoe is geweest, dat de Raad Wm van Barneveld door een gesprek met den Burger Pennink en verdere correspondentie met den Burger J.B. Bleijden Stijn, bijde Fabrikeurs te Enschede, ontdekt heeft de kinderen aldaar zoude kunnen geplaatst worden ten voordeelen voor het Aalmoezeniers-weeshuijs en welzijn der kinderen in het algemeen. algemeen.”

Bij wijze van proef worden er in november 1797 18 jongens en 18 meisjes van 9 of 10 jaar naar Enschede gestuurd.

28-02-1798
Eerste vergadering van de Amsterdamse commissie van Geneeskundig Toevoorzicht onder voorzitterschap van Prof. J.H. van Swinden met 7 geneeskundigen en 5 apothekers waaronder van Barneveld.

17-04-1798
Zoon Johannes Willem, apotheker, wordt poorter van Amsterdam.

22-11-1799
Huwelijk van Alida Siekman en Frederik August Finck.

10-08-1800
Huwelijk van Willem van Barneveld Junior, de zoon van van Barneveld’s oudere broer Jacobus en Margareetha Veldhuis, dochter van Klaas Veldhuis. Bij deze gelegenheid draagt oom Willem een “Klink-Dicht” voor (1).

03-09-1800
Willem van Barneveld en Klaas Veldhuijs kopen samen een Huis, Erve en Moestuin, staand en gelegen in het Dorp Diemen.

14-09-1800
Joost Duim gedoopt in Hattem.

13-10-1800
Zoon Johannes Willem huwt te Hardinxveld met Petronella Cornelia Goudriaan, geboren te Hardinxveld.

12-02-1801
Johannetta Christiana Finck in Amsterdam geboren.

eind 1801
Van Barneveld neemt Jan Bruyn, een doofstomme jongen van acht jaar onder behandeling.

28-02-1802
Van Barneveld levert commentaar op antwoord van Professor G.F. Parrot te Dorpat op prijsvraag, uitgeschreven door de Hollandsche maatschappij der Wetenschappen over “Kan de werking van de galvanische Colom van Volta uit de bekende wetten of eigenschappen der Electrische kracht duidlyk verklaard worden, of leert zy het bestaan eener eigenaartige stoffe, van Electrische stoffe onderscheiden? – Welke nieuwe waarheden heeft deeze toestel wyders geleerd, – en tot welke nuttige beproevingen kan derzelver werking worden aangewend?”. Van Barneveld, die samen met van Marum en Rouppe in de jury zat, stelt voor een zilveren medaille toe te kennen, welk advies wordt opgevolgd. (Archief KMW, Haarlem)

10-08-1802
Redevoering voor de Bataafsche Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen over “eene beschouwing van Gods Almagt, Wysheid en Goedheid, in den aanleg der Natuur, als spaarzaam in de middelen en vrugtbaar in de uitwerkselen; afgeleid, uit de kennis van eenigen haarer grondkrachten”.

03-11-1802
Van Barneveld krijgt een Gedenkpenning ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan van de Maatschappij Felix Meritis.

18-05-1803
Acte van Transport, gepasseerd voor Jan Gysbert Sandberg en Arend Otto van Meekeren, Presidenten van de Magistraat der Stad Hattem, waarbij Reindert Jan Schmiedemann, in kwaliteit als Gemagtigde van Hieronimus Wijnen en Ehevrouw Geertruid Henriëtta van Vlierden, heeft verkocht en afgestaan, voor eene Welvoldane Som van Vyf duizend Guldens – Aan Willem van Barneveld en Walburg Fundrik Ehelieden, wonende te Amsterdam en Erven –
1º Een Huis en Where met tien Scharen Weidens op Homoet – Stal, Walhof en Doele, gelegen te Hattem aan het Kerkhof –
2º Een Huisje en Where aldaar –
3º Eene Mans Zitplaats in de bank het Ledikant genaamd en drie Vrouwen Zitplaatsen in vak A, in de Kerk te Hattem –
En 4º Twee Begraafplaatsen in dezelve Kerk.

13-11-1803
Schoonzoon Auke Wiggerts, gehuwd met dochter Jacoba, overlijdt te Hindeloopen.

22-11-1803
Van Barneveld houdt een lezing “Verhandeling over het regenwater, ’t welk met loodstof bezwangerd is; voorgelezen, en met proefnemingen opgehelderd in de Maatschappij Felix Meritis”.

11-10-1804
Alida Frederika Augustina Finck wordt in Amsterdam geboren. Vernoemd naar vader en moeder, waarschijnlijk omdat toestand vader hopeloos was.

25-02-1805 Willem van Barneveld’s echtgenote, Walburg Fundrik, overlijdt te Amsterdam en wordt 1 maart in de Zuiderkerk begraven. In 1806 wordt ze in het familiegraf te Hattem bijgezet.

Rouwadvertentie in de Amsterdamsche Courant Anno 1805, No 26, Donderdag den 28 February:
Myn waardste Pand in deeze Waereld, myne getrouwe Echtgenoote, Walburg Fundrik, met welke ik ruim 34 Jaaren vereenigd was, wierd, heden morgen, onverwacht, in het 52ste Jaar van haar deugdzaam leven, door eene Beroerte, van myne zyde weggenomen. Ik verlieze in haar de liefderykste Gade, en myne agt Kinderen de zorgvuldigste Moeder. Gods wil verpligt my te zwygen, en Jesus Godsdienst troost my, met het vooruitzicht dat ik haar zal weder zien. Dit bericht strekke tot kennisgeeving aan onze Familie en Vrienden; my van hunne deelneeming verzekerd houdende, verzoeke ik van Rouwbeklag verschoond te blyven
Amsterdam, 25 February 1805
Willem van Barneveld

28-02-1805
Frederik August Finck overlijdt in Amsterdam. Begraven op 2 maart in de Zuiderkerk. Amsterdamsche Courant:
Op heden overleed myn waarde Man, Frederik August Finck, in den bloeijenden ouderdom van even 25 Jaaren, aan de gevolgen eener uitteerende Ziekte, my nalaatende twee Kinderen, waarvan het jongste slechts vier maanden bereikt heeft.
Amsterdam, 28 February 1805, Alida Siekman, Wed. F.A. Finck
N.B. De Affaire in Oly en Traan zal als vooren gecontinuëerd worden.

1805
Secretaris van de Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht.

20-10-1807
Z’n schoonzuster Maria Magdalena Souman (echtgenote van Engelbertus v Barneveld) overlijdt te Hattem.

16-05-1808
Van Barneveld was één van de deelnemers aan de “eerste vergadering van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, op Maandag de 16 Meij 1808 des middags ten 12 Uuren op het Koninklyk Paleis te Amsterdam, en van de Eerste Klasse deszelvs Instituut.

27-01-1810
Van Barneveld presenteert bij het Koninklijk Instituut een verhandeling over “Eene Waarneming Betrekkelijk de Geneeskundige Electriciteit”. De doofstomme, achtjarige jongen, Jan Bruin krijgt z’n gehoor gedeeltelijk terug na behandeling met statische electriciteit.

12-06-1810
Z’n collega’s Paets van Troostwijk, van Marum en a Roij vinden dat de proef met de doofstomme jongen nog “eene meerdere volkomenheid moet krijgen”.

21-06-1810
Broer Engelbertus overlijdt te Hattem.

21-05-1811
Willem van Barneveld ondertekent contract met Aalmoezeniersweeshuis.

06-07-1811
Eerste zending kinderen (16 meisjes en 4 jongens) uit het Aalmoezeniersweeshuis arriveert te Hattem en wordt door van Barneveld bij boeren uitbesteed. De correspondentie over de kinderen bestrijkt de periode van 1811 tot 1824.

12-10-1811
De tweede zending kinderen (12 meisjes en 5 jongens).

30-11-1811
In een brief van de Maire van Hattem aan de Heer Prefect van het Departement van den Boven Yssel, wordt Willem van Barneveld aanbevolen als lid (samen met 6 anderen) van het op te richten Bureau Central van Weldadigheid.

26-06-1812
Van Barneveld wordt door G. Vrolik aanbevolen en daarna benoemd als lid van een commissie “pour l’examen et la réception des pharmaciens”.

18-08-1812
Alida Siekman overlijdt in Amsterdam.

31-10-1812
Alida Finck en haar zusje worden in het Aalmoezeniersweeshuis opgenomen.

12-12-1812
Van Barneveld presenteert in het Koninklijk Instituut een verhandeling over “Roestkleurige, onregelmatige vlekken, die het blad der peerenboomen aandoen en als eene oorzaak van derzelver onvrugtbaarheid te beschouwen zijn.

27-06-1813
Derde en laatste zending weeskinderen (21 meisjes en 4 jongens, waaronder Alida Finck) komt uit Amsterdam in Hattem aan.

10-03-1814
Zoon Johannes Willem verkrijgt echtscheiding van Petronella Cornelia Goudriaan.

30-06-1814
Willem van Barneveld geeft huwelijksconsent aan zijn zoon Johannes Willem. De laatste trouwt in Zutphen met Margaretha Catharina Beeldsnijder.

04-05-1816 Johanetta Christiana Finck ontvangt haar uitzet (f 18:18) in Amsterdam.

01-02-1817
Laatste voordracht voor het Koninklijk Instituut over “Van eenige waarnemingen en onderzoekingen op de pis en het zweet van den mensch in den zieken en gezonden toestand”.

13-06-1817
Regenten de Bruine en Jacobsen leggen een inspectie-bezoek aan Feijenoord, waar een aantal kinderen uit Amsterdam in een textielfabriek uitbesteed waren. Er waren klachten ontvangen over slechte behandeling.

18-10-1817
Van barneveld ontvangt een zilveren penning ter gedachtenis van de inwijding van de Koninklijke Hoogeschool der beeldende Kunsten te Antwerpen.

01-07-1818
Van Barneveld verkoopt z’n apotheek in Amsterdam en trekt zich definitief terug in Hattem.

12-09-1818
Zoon Nicolaas overlijdt te Hattem.

17-11-1818
Van Barneveld schrijft een brief aan Prof. Vrolik, secretaris van de eerste klasse van het Koninklijk Instituut waarin hij zijn slechte gezondheid vermeld, en bedankt als lid.

22-11-1818
Van Barneveld wordt als rustend lid aangenomen: “De Klasse hoezeer met leedwezen den Heer van Barneveld uit den Kring der werkzame Leden missende, vindt echter deszelfs Verzoek allezins billyk en maakt alzoo geene zwarigheid hetzelve toe te staan, waarvan hem door den Secretaris zal worden kennis gegeven.

11-11-1819
Zoon Johannes Willem overlijdt te Utrecht.

12-1819
Wordt benoemd tot burgemeester van Hattem.

06-02-1820
Jacob Martens Duim, Joost Duim’s vader, overlijdt te Arnhem.

13-08-1821
Testament gepasseerd voor Mr Mathieu Joseph Kramer Renette, Notaris te Zwolle.

19-11-1821
Albertjen Joost Immeker, Joost Duim’s moeder, overlijdt te Hattem.

04-06-1822
Openbare verkoop van bezittingen van Joost Duim’s ouders.

06-11-1822
Koninklijk Besluit, waarin gesteld wordt dat alle verlaten kinderen, weeskinderen en vondelingen van 6 jaar en ouder naar Veenhuizen overgebracht moeten worden. Dit volgens het advies van de “Maatschappij van Weldadigheid” opgericht in 1818.

27-12-1822
Van Barneveld vraagt toestemming voor huwelijk van Alida Finck.

05-01-1823
Van Barneveld schrijft met wie Alida Finck gaat trouwen.

09-01-1823
Brief van regent A. de Bruine
Ik ondergetekende als Regent van het Aalmoezeniers Weeshuis dezer Stad, als bij besluit der Vergadering van Regenten van het welgemeld Godshuis belast met de voogdy der in het zelve gealimenteerd geweest zynde kinderen: declareere by deeze krachtens de authorisatie op my door het welgemelde Collegie uitmakende de famielje Raad der alzo gealimenteerde kinderen verleend myne toestemming te geeven aan Alida Fredrika Augustina Finck, dienstmaagd tot het Huwelyk met Joost Duim dagloner.


13-02-1823
Huwelijk Joost Duim en Alida Finck.

01-04-1823
Uitzet (f 18:18) wordt door van Barneveld aan Alida Finck betaald.

april 1823
Zoon Andries huwt te Zwolle met Margaretha Catharina Beeldsnijder.

27-05-1823
Willem van Barneveld vraagt aan de regenten van het aalmoezeniersweeshuis om getuigschriften voor weeskinderen die ontslagen gaan worden. Hij vermeldt z’n slechte gezondheid en zegt dat de volgende getuigschriften wel door z’n dochters aangevraagd zullen worden. Hij is dan 76 jaar oud.

22-06-1823
Eerste dochter van Alida Finck, Annetje Duim, wordt geboren.

14-07-1823
Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp bezoeken Hattem.
“Een uur later wandelden we de Willemsvaart langs. Dit kanaal, in ’t vorige jaar voltooid, vereenigt den IJssel met den stadsgrachten en dus met het Zwarte Water: daar te voren de schepen eerst om van Deventer naar Zwol te komen den IJssel af moesten zakken, de Zuiderzee in zeilen en het Zwarte Water tot de Stad moesten opvaren, leggen zij nu dien ganschen tocht in een kwartier uurs af. Den IJssel voeren wij in eene boot over en kwamen te 9 ure in Hattem. Deze elendige stad doorgewandeld zijnde, begaven wij ons door korenvelden heen over de heide naar den berg in derzelver nabijheid gelegen, beklommen dien en genoten een uitgestrekt panorama over de omleggende landstreek, tot aan Nijkerk toe. Onder aan den berg ligt het kasteel Mole Cate, thands eene woonplaats van honden. Naast hetzelve zijn twee papierfabrieken, dewelke een beekje dat van den berg afhuppelt aan den gang brengt. Te Hattem gekeerd, dronken wij koffi. Zeer diep is het verval dier stad, dezelve is bijna niet door te rijden wegens de slecht geplaveide straten: echter betaalt men hier als in de meeste Overijsselsche steden zeer veel aan straatgeld. De poorten zijn zoo klein en laag dat geen gewone Hollandsche koets of chais er door zoude kunnen. Langs een’ anderen weg keerden wij terug, zagen aan den IJssel twee steenovens die veel te doen hebben wegens de geringe prijs der aldaar gemaakte steen.”

16-07-1823
Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp zien bij Hardenberg “bij eene boerenherberg een kind uit het Aalmoesseniershuis te Amsterdam besteed, blijkbaar van Joodsche ouders, aldaar zeker in de Hervormde leer opgevoed, en dat thands haar Ave Maria bad.”

20-07-1823
Van Barneveld schrijft:
“Ik vinde echter voor mijne, noch 6 laaste kinderen, die dit Dieploma hebben ontfangen, eene zwarigheid, die ik de vrijheid neem, UwEd: onder het oog te brengen, dat zij lieden verplicht zijn, viermalen in de twee jaren, zich te moeten vertonen aan Uw kantoor; de meeste van die kinderen kunnen geen permissie krijgen, van hunne boeren, daar zij werken; en wat meer is, elk van hun moet ten minste naar Amst: reisende / 3. verteren eerdat zij terug komen. Ik vraag dus of hunne, of haare vertoning niet zou kunnen vervangen worden, door een getuigenis vanhier aftegeven, door een predikant, door mij, of door een bevoegd Burgemeester, of geloofwaardig persoon etc.”

03-12-1823
Alida Finck, Jansie Kras, Joanna Fint en Dirkje Speelziek verschijnen voor de eerste keer voor de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis met een bewijs van goed gedrag over het afgelopen half jaar. Om een extra premie van 25 gulden te ontvangen moeten ze dat viermaal doen.

28-04-1824
Laatste (?) brief over de premie voor goed gedrag van de laatste zes weeskinderen, Willem Kuiper, Dirkje Speelziek, Alida Vink, Johanna Fint en Anna de Beer.

02-05-1824
Tweede maal dat Alida Finck zich “met bewyzen vertoont” in Amsterdam.

14-05-1824
Dochter Walburg Magdalena Jacoba huwt te Hattem met Rutger Hendrik Souman uit Hattem.

19-07-1824
De regenten van het aalmoezeniersweeshuis bieden hun ontslag aan de burgemeester aan. Zij hadden gewild dat alleen de uitbestede kinderen naar Veenhuizen gestuurd zouden worden.

04-11-1824
Derde bezoek van Alida Finck aan Amsterdam.

22-12-1824
Zoon Frederick Duim wordt geboren in Oldebroek.

23-12-1824
Johannetta Christiana Asmuth overlijdt in Amsterdam aan de Vijzelstraat 63.

03-02-1825/05-02-1825
Watersnoodramp in Overijssel. Jacobus van Wijk Roelofszoon en Willem van Barneveld organiseren inzameling t.b.v. slachtoffers.

24-03-1825
Ondertrouw Johannetta Christiana Finck en Rikle Leuwes Mulder.

06-04-1825
Huwelijk Johannetta Christiana Finck en Rikle Leuwes Mulder.

25-04-1825
Groot aantal kinderen uit het Aalmoezeniersweeshuis wordt van Amsterdam naar Veenhuizen gestuurd.

09-05-1825
Vierde bezoek aan Amsterdam van Alida Finck om voor de regenten te verschijnen.

11-05-1825
De vier meisjes uit Hattem ontvangen hun premie van 25 gulden.

01-08-1825 Het Aalmoezeniersweeshuis wordt ontruimd om omgebouwd te worden tot Paleis van Justitie.

23-06-1826
Willem van Barneveld overlijdt te Hattem.

03-10-1826
Jacob Duim in Oldebroek geboren.

12-04-1827
Veiling bij boekhandel van Tetroode in de Kalverstraat in Amsterdam van van Barneveld’s boeken en instrumenten.

23-04-1827
Idem van zijn verzameling schilderijen en tekeningen (catalogi in Meermanno-Westreenianum museum en bij RKD).

27-01-1829
Albert Duim in Oldebroek geboren.

15-09-1830
Aaltje Duim (overgrootmoeder van Jaap Lucassen) in Oldebroek geboren.

21-01-1835
Marten Duim in Oldebroek geboren.

18-03-1837
Jan Duim in Oldebroek geboren.

18-07-1837
Alida Finck (Vink) overlijdt

13-07-1838
Joost Duim hertrouwt met Gergjen Mulder

Tweetalig

Zoals gebruikelijk in de tijd dat Nederland bij Frankrijk was ingelijfd (1810-1813), werden officiële documenten tweetalig opgesteld. Bij akten van de burgerlijke stand werd vaak alleen Frans gebruikt.
Bedragen in Nederlands geld werden met drie getallen uitgedrukt: guldens, stuivers en centen.

Contract met de WelEd Heer Wm Van Barneveld

Woonagtig te Hattem
Gedatteerd den 21 May 1811

Les administrateurs de l’hospice Regenten van het Aalmoesseniers Weeshuys te Amsterdam, gebruik maakende van de vriendelijke aanbieding vande Wel Edl Heer Wm van Barneveld woonagtig te Hattem
autoriseren den zelven Heer zoo vele kinderen te plaatsen als gevoegelijk zal kunnen geschieden, en zulks op volgende voorwaarden:
Art. 1er. La somme pour laquelle on placera les enfans, ne pourra excéder ciquante florins par an. Artikel 1. De som der besteding zal geene vijftig guldens ’s jaars te boven gaan.
Art. 2. Cette somme sera payée par les administrateurs, pendant une, deux, trois ou quatre années. Art. 2. Deze som zal door regenten, gedurende een, twee, drie à vier jaren, betaald worden.
Art. 3. Le paiement se fera par trimestre. Art. 3. De betaling zal elke drie maanden geschieden.
Art. 4. A leur depart, les enfans seront proprement vêtus et équipé; au reste, l’habillement sera compris dans la somme susdite. Art. 4. De kinderen zullen behoorlijk gekleed en uitgerust gezonden worden; zullende de overige kleeding onder de som der aanbesteding begrepen zijn.
Art. 5. Les enfans seront pris parmi ceux, âgés de 10 à 14 ans. Art. 5. De kinderen zullen tusschen de 10 en 14 jaren oud moeten zijn.
Art. 6. Le prix diminuera tout-à-fait à mesure que les enfans avanceront en âge. Art. 6. De prijs zal verminderen of ook geheel ophouden, naar mate de kinderen in jaren toenemen.
Art. 7. Les enfans seront placés chez des gens professant le même culte qu’eux. Art. 7. De kinderen zullen bij lieden van denzelfden godsdienst als zij zelven belijden besteed worden.
Art. 8. On payera pour l’instruction élémentaire de chaque enfant qui en aura besoin, 12 sous par trimestre. Art. 8. Voor het school-onderwijs van elk kind, voor zoo veel dit noodig is, zal betaald worden 12 stuiv. In het vierendeel-jaars.
Art. 9. M. rendra annuellement compte de son administration. Art. 9. De heer W. van Barneveld zal jaarlijks rekening doen van zijne administratie.
Art. 10. Dans ce compte, aucuns frais en outre des / 50:0:0 ne seront admis, excepté ceux occasionnées par des maladies, frais de transport ou port de lettres: dans tout ceci néanmoins il sera observé la plus stricte économie. Art. 10. In die rekening zullen alleen boven de som van / 50:0:0 de kosten valideren, welke door ziekte van de kinderen, reiskosten en briefporten veroorzaakt worden; in al het bovengemelde zal niettemin de grootste zuinigheid worden in acht genomen.
Art. 11. Si par malheur ces enfans devenaient infirmes ou estropiés ou bien se comportaient mal, de sorte qu’ils seraient dans l’impossibilité de gagner leur pain, ils ne pourront rester à la charge des communes où on les place. Art. 11. Indien de kinderen ongelukkig of gebrekkig mogten worden, zoo dat zij buiten staat zouden zijn, hun brood te verdienen, zullen zij echter niet ten laste der gemeente vervallen, alwaar zij geplaatst zijn.
Art. 12. M. sera chargé de la surveillance générale des enfans placés dans son ressort, et correspondra seul avec les administrateurs. Art. 12. Waar de kinderen ook mogten besteed worden, zal de opper-directie aan den heer W. van Barneveld verblijven, die alleen de correspondentie met regenten zal voeren.
Art. 13.M. ne négligera rien pour assurer le bien-être de ces enfans. Art. 13. De heer W. van Barneveld zal, op alle mogelijke wijze, het welzijn en het belang dier uitbestede kinderen trachten te bevorderen.
Art. 14. Enfin, comme il veut bien se charger de cette commission par le seul motif d’être utile, les administrateurs le garantiront de tous les frais et désagremens qui pourraient en résulter. Art. 14. Eindelijk, dewijl de heer W. van Barneveld zonder eenige belooning, het opzigt en de zorg over de kinderen op zich neemt, zoo zal hij nooit in eenige moeite of onkosten te dezen opzigte mogen betrokken worden.

Onder de zorg van Van Barneveld

Lijst van de weeskinderen uit het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam die vielen onder de zorg van Willem van Barneveld en werden uitbesteed in Hattem.

weeskind geboren ingenomen naar Hattem terug/uitzet/ovl
Bakeris, Anna 1801 16-06-1812 25-06-1813 13-05-1819
de Beer, Anna 25-06-1813
Blankers (Blankert), Jansje 1803 18-09- 1810 25-06-1813 17-07-1821
Blij, Dirkje 1794 13-06-1808 25-06-1813
Boskemper, Jan 1804 30-09-1812 11-03-1819 xx-08-1819 ovl.
Boskemper, Maria 1802 30-09-1812 25-06-1813 17-07-1821
Breevoort, Anna
Chaudron, Geertruij 1803 30-04-1813 25-06-1813 20-11-1822
Doorn, Cornelia van
DuPui, Willem 1798 27-02-1807 12-10-1811 24-11-1814
Ebling (Eling), Maria Margaretha 1803 14-11-1810 06-07-1811 02-10-1813
Egeraards, Christina 1797 11-11-1802 06-07-1811 11-10-1815
Finck, Johannetta Christiana 1801 31-10-1812 25-06-1813 08-05-1816
Finck, Alida Frederica Augustina 1805 31-10-1812 25-06-1813 07-05-1823
Fint, Johanna 25-06-1813
Gaalen, Alida Gesina van 25-06-1813
Has, Naatje 1802 19-05-1812 25-06-1813 24-01-1819
Hempel, Johanna 1805 30-04-1813 25-06-1813 17-07-1821
Henke, Anna 25-06-1813
Jansen, Coenraad Betger 1800 12-10-1811 04-06-1817
Jansen, Dirk 1801 12-10-1811 08-05-1816
Kampen (Kemper), Geertruij Elisabeth 1799 30-12-1809 06-07-1811 24-03-1819
Kampen, Maria van 1800 13-01-1810
Keijser, Stijntje
Kesthans, Sara 1798 30-12-1807 12-10-1811 08-10-1814
Klesman (Klisman), Johanna Christina 1798 13-12-1809 06-07-1811 26-03-1817
Klok, Frans
Kramer, Willemina Carolina 1797 02-10-1811 12-10-1811 07-06-1815
Kras, Jansje 25-06-1813
Kuiper, Willem 1803 01-03-1808 25-06-1813 26-05-1822
Leergraag, Jeanne Anthonetta 1798 01-06-1809 06-07-1811
Leertouwer, Johannes
Leiden, Henriette van 25-06-1813
Linte, Jacoba
Marcelis, Maria 09-02-1798
Messing, Elisabeth 1803 18-10-1809 25-06-1813 15-12-1821
Minnaer, Grietje 1796 12-12-1804 06-07-1811 17-05-1815
Munster, Hermina Diederika van 1798 22-12-1810 12-10-1811 23-08-1815
Nieuwenhof, Jan van den 25-06-1813
Nieuwenhuizen, Helena Christina 1799 18-09-1810 06-07-1811 07-06-1815
Ohlmeijer, Henrica Wilhelmina 1898 14-02-1811 12-10-1811 08-05-1816
Ohlmeijer, Anna Maria 1808 14-02-1811 06-04-1816 28-07-1828
Okkerse, Coenraad 1808 30-04-1813 25-06-1813 17-02-1824
Onbekend, Jacoba
Overal, Cornelis
Peppelenbos (Poppelenbos), Lena 1799 14-10-1808 06-07-1811 30-07-1814
Phluger, Anna 25-06-1813
Pieters, Grietje 1800 04-06-1812 25-06-1813 17-07-1820
Plantagie, Egbert 06-07-1811
Pohuis, Elisabeth 20-12-1801
Rus, Paul 13-10-1814 ovl.
Sielheijder, Johannes Hendrikus 1798 08-05-1811 06-07-1811 07-06-1815
Speelziek, Dirkje 1805 06-01-1810 25-06-1813 01-05-1820
Speelziek, Henrietta 1797 06-01-1810 06-07-1811 07-06-1815
Stertrogge, Naatje 1805 31-05-1813 25-06-1813 21-10-1817
Stoltze, Jacob 1799 19-08-1811 25-06-1813
Swaluwe, Anna Isabel 1799 18-08-1803 06-07-1811 08-05-1816
Vegtel, Aaltje 1798 20-10-1807 06-07-1811 16-01-1816
Wijngaarden, Cornelia van
Wijs, Geertruy van de 25-06-1813
Wythoff, Susanna 1800 08-01-1808 06-07-1811 07-06-1815

15 May 1811

WelEd Heer en Mr A. de Bruine
te Amsterdam
Hattem 15 May 1811
Weled Heer en vriend,
Van het ogenblik af, dat ik Uwe geëerde ontving, ben ik werkzaam geweest, of ik aan Uw voorstel en vooral aan de gemeende intentie zou kunnen voldoen, om hier in de Stad en omstreeks, bij de Boeren enige kinderen kan geplaatst krijgen, en om daaromtrent eene goede keuze te doen, zo ik met dankzegging kan beloond worden, wegens de zorg, die ik op mij neem. Meer dan met 10 a 12 kinderen zal ik dit werk niet beginnen. Ik moet zien, hoe het mij daarmede gaat. Ik kan er meer krijgen en met er tijd meer plaatsen, doch men moet in den beginne een goede keuze doen. Van 9 tot 12 Jaaren de kinderen te neemen, kan ik nog niet bepalen. Elk wil gaarne de oudsten hebben, daar zullen er 2 a 3 van 13 en 14 Jr bij dienen te zijn. Dog hier over schrijve ik Uwed nader. Ook of ik R. Catolijken kan plaatsen. aan deze plaats en in den omtrek zijn slegts 50 RC Lidmaten die te Swol, een uurtje van hier, ter kerke gaan, dog ligt wel neem ik ‘er een of twee.
Veroorloof mij twee a drie vragen:
Ik vinde Art. 4 enigsins beswaarlijk voor dien die kinderen neemen: de vraag is: krijgen die besteedde kinderen, in het 2de of 3de Jaar niets meer dan de eerste uitrusting?
Krijgen de kinderen, als die lieden, die ze hebben eens in het 2de of 3de Jaar Sterven, niets daarbij?
Want dan is de eerste uitrusting versleten, en ik moet die bij een ander doen. Ook ingeval ik eens een kind van iemand wegnam, en bij een ander besteedde, in dien zodanig kind eens, niet wel bij de eerste lieden behandeld wierd.
Ik verzoek hier op het antwoord van de Heeren Vollenhoven of Berntz. Ik schrijve deze aan Uwed. Slegts, om dat ik met die Heeren, bij mijn vertrek uit Amsterdam, door tijdsgebrek niet heb kunnen spreeken.
Ik zal als dan nader bepalen, hoe veel en welke Sexe en Religie, ik kan plaatsen, in ……… werkzaam blijven. Laat mij ook weeten wanneer die kinderen zullen komen, daar word mij na gevraagd. Ook vertrouw ik dat hier voor gezorgd worde, dat ik geen Stupide Kinderen krijge. Misschien neem ik er Zelve een.
Ik heb de Eer met de meeste achting te zijn in Haast
Uwe oprechte dr. en vriend. W. van Barneveld

2 Juny 1811

De Heeren J. Vollenhoven en H. Berntz te Amsterdam
Hattem, 2 Juny 1811
WelEdele Heeren!
Schoon ik thans eerst in staat ben, om Uwe vereerende Missive van 22 der vorige maand te beandwoorden, vleye ik mij, des te beter geslaagt te zijn, in het plaatsen der kinderen, uit het Aalmoeseniers weeshuis. Ik heb de tijd genomen om eene goede keuze te doen, om aan de welmeenendste Uwer oogmerken te kunnen voldoen.
Ik ben dan geslaagt, om 16 meisjes en 4 jongens te plaatsen, welke 20 kinderen verzoeke, om mij bij de eerste gelegendheid toe te zenden. Ik vertrouw dat ‘er een suppoost, of iemand daar toe bekwaam, bij zal zijn om die kinderen te verzellen. Over Elburg zal de beste gelegendheid zijn, dan hebben zij slegts 4 uuren, die niet groot zijn, te wandelen, of ‘er zou een boerewagen aldaar kunnen aangenomen worden, waarop zij, bij beurten konden zitten en wandelen.
Ik vertrouw dat mij kinderen gezonden zullen worden, zonder gebreken, tusschen 12 en 14 jaaren. Een der jongen komt als huisknechtje bij onze gewezen ballieuw ter E. Daendels. Ik zelve, onder het bestuur mijner dogters, neem een meisje. Zo het eerste niet met de intentie der Heeren Regenten instemt, verzoeke ik, dat dien jongen, (die ook daar toe geschikt moet zijn), niet gezonden worde; voor ons zelven, had ik gaarne, het meisje, op Uwe recommandatie, want ik zou mij eer, dan de opsichteressen, in het huijs, in den keuze kunnen vergissen.
Het eene kind zal het voorzeker beter treffen dan het andere, doch allen zullen uit dezelve pot met de lieden eeten, en als hunne eigen kinderen worden behandeld, voor zedelijkheid, en goede orde, sta ik in. De meesten kunnen binnen deze stad, slegts vier a vijf daar buiten, doch in deze stad bestaat het soort van lieden, bij welken zij geplaatst zullen worden, uit menschen, die melkbeesten houden, uit hoofde, dat bijna de burgerij alleen bestaat van veehouden en aardappelen teelen, en koornbouw.
Ik heb met den schoolmeester alhier, niet kunnen slagen. Hij doleert omtrent schoolboeken, papier en pennen,’ jaars tot f 2 – 8. Doch daar er zekerlijk onder zullen zijn, die slechts het avondschool, of het halve school nodig hebben, zal zich dit wel schikken. Alleen verzoeke ik, dat aan de kinderen worde medegegeven, de boeken, waar uit ieder voor zich thans uit leest, als ook, zo zij schrijven – de schriften. En kan het zijn, zo zij braaien, of najen, het handwerk, om daar uit voor het tegenwoordige in de plaatsing der kinderen te kunnen oordelen. Zelfs ook voor het vervolg, om te kunnen zien, welke vorderingen zij maken.
De brenger der kinderen, kan misschien mij omtrent meer vragen die ik doen zoude, berichten. Ik verzoek met eenen brief vooraf, met de post bericht te hebben, wanneer ik de kinderen zal verwachten, opdat ik van hunne komst kennis drage.
Ik betuige te zijn, met hoogachting
WelEd. Heeren!
UwEd Dw Dienaar & vriend
W: van Barneveld.
P.S. Ik verwagte allen gereformeerde kinderen, en twijffel niet, daar ik zelve lid van de kerkelijke commissie ben, of zal hen, bij onze eigen armen kinderen, een plaats in de kerk bezorgen.
N.B. Nog iets met opsicht tot de uitrusting. Ik had liefst als het kan zijn één paar in de plaats van twee paar schoenen, of ten minsten het eene paar schoenen groter, dan het andere, omdat anders het tweede paar schoenen een jaar daarna gezonden wordende, ligt wel te groot of te kleyn zoude kunnen zijn – ook in de plaats van twee roode rokken voor de meisjens, een gestreepte, daerbij.
Moeten de menschen, die de kinderen krijgen, met mij geen contract aangaan? Recief geeven van het geen zij, van de uitrusting ontvangen? Is daar een gedrukt of geschreven exemplaar van? Of word dit alles aan mijne zorg alleen aanbevolen?
Onder brief in ander handschrift:
Copie Elburger beurtman.
Pr. Annabel (?) Leergraag
Minnaer gerecommandeerd tot een Huys Dienst & J.H. Sielreyder voor de Heer Daandels gedestineerd.

16 Juny 1811

(aan Vollenhoven en Berntz) 16 Juny 1811
………..Voor byna 14 dagen verzogte ik UwEd: om 20 kinderen, als 16 meisjens en 4 jongens te zenden, en my vooraf met een Brief een paar dagen te vooren Kennis te geeven. In eene vorige van UwEd: wierd mij gemeld, dat als ik de Kinderen ontbood, dezelve terstond gereed zoude zijn. Daar ik nu tot heden daar van niets verneem, en ik ‘er om bij de Hand moet blijven, neeme ik de vrijheid UwEd: bij dezen te verzoeken, om mij ten spoedigsten eenig andwoord te doen toekomen, alzo ik begin te vreesen dat mijnen Brief niet overgekomen is…

29 Sept 1811

Hattem 29 Sept 1811
(W van Barneveld beantwoord 3 October)
Mijne Heeren.
In ’t gemeen voldoen de 20 kinderen, aen de ingezetenen, zo binnen als buiten deze stad zeer wel. Ook de kinderen zijn zeer te vreeden. Ik heb ‘er genoegen van. Een enkelde heeft ligt ziek geweest, die ik nog gemakkelijk geholpen heb. Een jongetje Egbert Plantagie No 621 is zwakkelijk van natuur, maar anders een lieve jongen en de menschen zijn geduldig met hem, hij is bij een wagenmaker.
Allen leeren bij onze meester zeer goed. Zij gaan Zondags voormiddag te kerk en ik houde weekelijks monsterdag naar kerktijd over hen.
Dit alles moedigdt mij aan om nog van UwEd zo dra mogelijk te verzoeken 13 meisjes en 5 jongens, onder welke laaste een die wat knap is, om een Heer te bedienen, die scheeren en kappen kan leeren. ’t Is voor den Baron Hekeren, die hier bij Hattem woond.
Ik verzoek mij op zijn tijd te remitteren, het geen ik aen de kosthebbers der kinderen, op het kwartaal jaars moet betalen.
Ik heb eene ongesteldheid aen mijn been, zodat ik slegts over huis gaen kan, als dit hersteld is. Was mijn voornemen, om op het einde der maand Octob te Amsterdam te koomen, en zal dan eenige kleine verschotten met UwEd trachten te verrekenen.
Voorts verzoeke ik UwEd om een aental van 25 a 30, waarover UwEd nader aanvrage zal krijgen, te zenden naar het Dorp Steenderen in het Graafschap Zutphen aen een Harmanus Addink, welke UwEd daar over nader aanzoek zal doen. Dezen Heer aldaar Substituut Maire, ken ik als een braaf, edelmoedig mensch, tevens een man van orde; waarom ik dan ook van hem dit getuigenis gaarne geeve.
Ik heb de Eer met de meeste achting en verzoek van eene spoedige rescriptie te zijn.
Mijne Heeren etc.

5 Oct 1811

Hattem 5 oct 1811
Heeren Vollenhoven & Berntz
WelEd: Heeren!
Gelieft mij toe te zenden 12 Meisjes 4 Jongens allen van de gereformeerde Godsdienst. De vorige overbrenger zijnde een Uwer ondermeester Vos, die thans de weg weet, zal, om overbrenger te zijn, daar toe zeer geschikt zijn; immers durf ik van hem als zodanig goed getuigenis zijner zorgen te geven. Ik zal die aanstaande zondag 13 dezer verwagten. Zij kunnen dan zaturdag avond afreisen van Amsterdam. Gelieft de leerboeken die zij gebruiken mede te geeven, als ook de Kerkboeken.
Ik betuige met achting te zijn
WelEd Heeren! UwEdDwdienaar
W van Barneveld
In Haast; de post vertrekt.

15 Oct 1811

De Heeren Vollenhoven en Berntz
Hattem 15 Octob 1811
WelEd Heeren!
Volgens Uwe geëerde in dato 12 dezer heb ik ontvangen onder geleide van Vos de Twaalf Meisjens en vier Jongens, dog een Jongetje meer dat is vijf Jongens, en dus zamen zeventien in getal. Voor welk Jongetje boven het getal, ik echter eene zeer goede gelegendheid heb aangetroffen, en dus geplaast heb, gelijk ik al de overigen naar mijn genoegen geplaast heb.
Van de vorige Kinderen zijn er twee, die wederom Scabiës gekregen hebben, en schijnen niet volkomen hersteld geweest te zijn. De Jonge met naeme Bart Plantagie, die aan de koorts gesukkelt heeft, word beeter. De overigen zijn allen gezond en zijn wel te vreeden, waarvan Vos het getuigenis aan UwEds zal overbrengen.
Ik twijffel niet of den Heer Harmt Addink te Steenderen zal reeds UwEds omtrent eenige Kinderen geschreven hebben, indien die nog niet vertrokken zijn, en daartoe Vos moge worden geemployeerd, heb ik hem den weg aengewezen, die het minst kostbaar en ’t gemakkelijkst is, namentlijk over Harderwijk, met de postwagen van daar op Zutphen, voorts 12 uur te voet van Zutphen op Steenderen, met een Gids die de weg wijst. Of met een wagen, die hen weg brengt, dan kunnen de kinderen daar bij beurten opzitten, of wandelen.
Ik heb de Eer met de meeste achting te zijn
WelEd Heeren!
UwEdDw. Dienaar en Vriend
W van Barneveld

8 Maart 1813

Amsterdam, 8 Maart 1813
………….Een Paar Reflexien zal ik zelve maaken: de eerste omtrent de Rekeningen van de Boek-verkoper Zeehuyzen, bedragende zamen f 40.5.8. Maar ik verzoek, dat men in het oog houde, dat de Kinderen geene Boeken hebben medegebracht, en ik dus in extra Kosten heb moeten vervallen; want zonder Boeken konden zij niet ter School gaan, en vervolgens na de vorderingen, die zij maakten, zijn de Boeken van de meest gevorderden door de mingevorderden gebruikt, maar hier uit moest noodwendig volgen, dat de eerst gemelden een ander Boekje moesten hebben. …………. Bij voorraad heb ik het genoegen, UwEd te verzoeken om in May aanstaande nog eenige Kinderen te hebben. Ik zal binnen kort, getal, tijd, en kunne bij UwEd: opgeven …..

22 Mei 1813

GAA 343/348 Kopieboek
22 Mai 1813 aan W. v. Barneveld à Hattem
Terwyl wy wederom eenige knappe kinderen op ’t platte Land geplaatst wenschte te hebben en UWelEd zig bereid getoond hebbende, om nog eenige te plaatsen zoo is ons verzoek om per eerst gelegenheid te willen melden, hoeveel meisjes en jongens wy gereed moeten houden, om dezelven als dan op UEd eerste aanvraag dadelijk te kunnen laten vertrekken.
Met de meeste etc.

26 Mei 1813

GAA 343/348 Kopieboek
Brief aan 18 mensen, waaronder W. van Barneveld te Hattem
den 26 Mei 1813
Wij hebben de Eer uw WelEd te informeren dat zich zekere Coert Barend Kalf, door zijn onwaardig gedrag uit het weeshuis waarin hij onder-Suppoost was, weggezonden: zich naar diverse plaatsen alwaar kinderen uitbesteed zijn, begeeven heeft: zich aanmatigende, alsof hij door Heeren Regenten van het bovengemelde Huis belast was, om eene Inspectie over dezelven te neemen, en zich door dit middel bij de goede Landlieden trachtende te introduceren; weshalven wij UEd. verzoeken om ons bij gelegenheid, indien dit mogt geschieden zulks wille meededelen en des noods dit als dan aan eene of andere publique authoriteit aan te geven, ten einde zulk een misbruik in zijn principe worde gekeerd en den uitvoerder in zijne pogingen vereydeld wordt.
Nimmer werdt door ons iemand met eenige Inspectie belast, ten zij dat wij alleen dezelve bij tijd en wijle mogen verrichten.
Met de meeste hoogachting hebben wij……….

19e Junij 1813

GAA 343/348
den 19e Junij 1813
Wij zullen donderdag den 24 Junij aan UEd de gevraagde Twintig meisjes, waar onder de Suster van Dirkje Speelziek zenden, en tevens bij die gelegenheid de beide Benninga’s, de nichtjes van Doctor Lyp. Vier Jongens zullen bij die gelegenheid mede gezonden worden.
Wij laten het aan uwe wijsheid over of deze kinderen, welke UE: permissie wilt geven, het door hun gedrag verdienen: overigens blyve deze permissie steeds aan Uwe willekeur overgelaten mits deze kinderen gewaarschuwd wordt dat zij zich dadelijk bij het godshuis moeten adresseeren op dat wij weten welke in de Stad zijn, en bij wie zij zich ophouden.
Ontvang etc.

29 Juny 1813

WelEd Heeren
de Heeren Berntz en de Bruine
Regenten van het Aalm: Weeshuis te Amsterdam
Hattem 29 Juny 1813.
WelEd Heeren!
De Kinderen onder opsicht van Mr Hartelust, zijn allen in welstand aangekomen. Dat Hij met die kinderen niet op den bepaalden tijd is afgetrokken, heeft mij, daar de Buitenlieden, tot derzelver ontvangst op l.l. vrijdag bestemd waaren, geconfusioneerd, te meer daar ik vervolgens die menschen vervolgens, toen de kinderen kwaamen weder bij een moest haalen, doch dit is nog al gelukkig uitgevallen, om dat Zij op Zondag vroeg te Hattem waaren, en die lieden meest alhier voormiddag te Kerk gaan.
Ik heb de Eer te zijn, met de meeste achting
Uwe Ed Dw dienaar
W. van Barneveld
PS. Daar zijn wederom eenige kinderen bij, die van wegens schurft niet genezen zijn. Ik zal ze wel dra helpen.
(ontvangen in Amsterdam op 3 Julij 1813)

3 July 1813

den 3 July 1813
In minzaam antwoord

24 Febr 1814

De Heer Berntz te Amsterdam
Amsterdam 24 febr 1814
WelEd Heer en waarde vriend!
Ik moet UwEd lastig vallen, maar gelieft daerbij terstond in aanmerking te neemen, dat het alleenlijk is als lid van een Regentschap, waar mede UwEd tot het Lichaam in verband staat. Ik had dus aen het Lichaam zelve moeten Schrijven, maar daar ‘er Slegts vergadering is, op zaturdag en woensdag, wende ik mij tot UwEd, bijzonder ook daarom, dat UwEd de oudste is, ten aanzien der uitbestede Kinderen. Deze diend dan:
Dat ik gaarne de lasten draag van zorg, en ook van bijdragen , tot den welvaart van den uitbestede Kinderen, zo verre die onder mijn opsicht staan, maar die ik niet wil dragen met onlusten daar en boven. Ik betaal het kostgeld op den verscheenen dag, maar ik vorder ook rechtmatige behandeling van de kosthebbers. Deze vordering verliest recht van aanspraak, bij wanbetaling. En ik zou moeten swijgen. Indien ik dit had kunnen voorzien, dat dit ooit het geval zoude geworden zijn, dan zoude ik nooit zodanige Kinderen genomen hebben. Ik zal op 27 Maart en 7 April aanstaande het Kostgeld prompt betalen, maar het zal ook de laatste maal zijn, als men zich op het Contract niet meer gronden kan.
Waere het niet, dat ik op dit moment mij had verbonden, door acceptatie van een wissel, die ik op 1 Maart moet betalen ( f 2500,) dan zoude ik zo zeer niet aandringen op betaling, maar het tegenwoordig geval vordert dit voor mij, en dit is de waare Reden waarom ik van woensdag tot
woensdag, om geld gezonden heb, maar te vergeefs, waar door ik in het geval koome, als ik het zelve aanstaande zaturdag niet kan ontvangen, om het van een ander te leenen.
Het spijt mij Mijn waarde vriend, en het spijt mij van alle uwe medeleeden, wegens den moeyelijken post, waarin gijlieden U bevind, dat ik dezen Brief aan Ulieden moet afzenden, maar houd U verzekert dat ik des ongeziens ben, met de grootste achting
Uw Ed Dw dienaar en vriend
W. van Barneveld

28 April 1814

(Berntz en de Bruine) Amsterdam, 28 April 1814
Weledele Heeren!
Hier nevens heb ik de Eer te zenden, de Rekening Courant, waar uit blijkt, dat mijn voorschot over 1813 bedraagt f 220:17:6. Voorts wense ik, dat UwEd het mij niet zullen terkwaden, dat ik vrijmoedig en openhartig U mijne gevoelens openbaare: Nadat ik den 27 maart en 7 april l.l. de, op die dagen vervallen Semesters, aan de Kosthebbers der Kinderen betaald heb, zond ik na verloop van 8 dagen om Geld, en men bepaalde, om 14 dagen daarna te rug te koomen. Ik zond dus op woensdag den 27sten. Na 22 uur wagtens, kreeg hij op mijn schriftelijk verzoek ten antwoord: over 8 dagen wederom. Ik had de penningen intusschen nodig, alzo ik dezelve vóór mijn vertrek van hier wenschte te employeren. Zodanig uitstel en te leurstelling is de eerste maal niet, ik heb dit meermaalen ondervonden. De kosthebbers, zal ik over dezelve ontzag hebben, vorderen op zijn tijd betaling, en daaraan voldoe ik pront, bij voorschot op den dag, en ik vordere van hun wederkeerig, dat, waartoe zij, tenaanzien der behoorlijke opvoeding der geplaaste Kinderen verplicht zijn. Ook ligt de wederkeerige verplichting van Heeren Regenten aan mij, tot eene promte betaling. Ik begeer, ten dien opsichten niet met leveranciers, die winst genieten, gelijk gesteld te worden; want om de Kinderen voor de Maatschappij nuttig te maaken, en voor hun zelven gelukkig, is mijn eenige doel, en ik schiet ‘er geld bij in. Ik geef UwEd: de keuse, om een van beiden: of de Kinderen nog 58 in getal, waarvan ik voor eenige dagen 16 van School, omdat zij genoeg weeten, ontslagen heb, te rug te neemen, of mijne uitschotten op zijn tijd promt te voldoen, als ik ‘er om zende. Wij moeten wederige verplichting volbrengen, ik verzoeke UwEd: mij van Uw besluit, als bijzonder met deze Commissie belast, kennis te geven, op dit mijn tweeledig voorstel.
Denk niet Mijne Heeren! dat ik de Toon te hoog stelle. Alle Heeren Regenten zijn mijne goede vrienden. Ik Schrijv deze niet aan UwEd: als vriend, maar alleen aan UwEd: als Regenten van een Godshuis, tusschen welken en mij een accoord berust, het welk ik met anderen uit Uw naam heb aangegaan. En Gijl. zult mij dus excuseeren.
Ook zoude ik UwEd:, maar liefst mondeling, willen berichten, hoe elders de kinderen van eene goede behandeling, door wan betaling van den opziener, gepriveerd worden; voorheen gaf ik U daarvan kennis, omtrent Addink te Steenderen, maar dit is wederom een ander …………….

31 July 1814

5 juli en 8 juli 1814: meer protestbrieven vanwege wanbetaling.
de Heeren Berntz en de Bruine
Hattem 31 July 1814
WelEd Heeren!
Het ongenoegen, dat ik hier met de menschen heb, aan wien de Kinderen besteed zijn is groot. Ik blijf dus insteeren op de promte betaling, die verschenen is; en daar mede zal UwEd mij een byzonder pleyzier geschieden en Regenten aan hunne verplichting voldoen.
Ik heb ontslagen op gisteren het weeskind Lena Poppelenbos. Haar eigen, maar arme Moeder te Nykerk woonende, heeft haar mede genomen. Zij was een ziekelijk Kind. Ik weet wel, dat ik dit buiten ulieder voorkennis niet vermogt, maar byzondere omstandigheden, waar over mondeling nader, vereischten dit.
Ik heb de Eer met de meeste achting naast Groeten te zijn
UwEd dw: dienaar & vriend
W. van Barneveld

20 Sept 1815

Hattem, 20 Sept 1815
Voor eenige dagen, heeft zich van hier geabsenteerd zonder zich aan mij ergens over te beklagen, of verlof te vragen Cristina Egeraards, van welke den tijd van 4 Jaaren reeds verstreken was, maar, daar zij klein van gewas is, voor haar geen dienst kon krijgen, schoon anders gezond en sterk. Zij heeft, in stilte ontweken, slegts een gedeelte van haare Kleeding medegenomen. Hier omstreeks is zij zeeker niet. Ik vermoede in Amsterdam, en misschien dus bij haar familie, die ik niet ken. Als volgens bericht eene Hendrik Willems op de Korte Princegracht zou van haare familie zijn.

10 Oct 1815

Hattem, 10 Oct 1815
Het alhier besteede weeskind Cristiena Egeraards heeft UwEd bedrogen. De lieden bij welke zij besteed geweest is, waaren goede menschen, en hebben haar niet weggezonden, maar zij is, ik weet niet waarom, weggegaan in Stilte. Zij heeft bij mij, bij wien elk kind gehoor krijgt, nimmer geklaagt. Zij heeft klederen en eeten genoeg gehad en heeft medegenomen
2 mutsen, een Zondagsche, en een daagsche
6 a 7 doeken
1 Borstrok
3 Jakken, als een nieuw, een halfsleten en een oud
2 Schordeldoeken, als een wollen, en een linnen
1 nieuwe gedrukte Rok
1 nieuw Hemd.
Zij heeft hier gelaten
3 mutzen, 1 ondermuts
2 doeken, 2 hemden en 1 Rok.
Dit alles is tot haar Dienst, en zal ik zenden, met de Schipper regelrecht van hier, om de minste post. Even zo min, als ik van dat meisje klagten tegen de menschen, waar zij besteed was, heb gehoord, even zo min heb ik tegen haar van die menschen klagten gehoord. Wat is derhalven de waare Reden van haare ontvlugting?……………

25 Jan 1816

Hattem 25 Jan 1816
……………………….
P.S. Alzo ik thans in Amst. ben in de Apotheek op de Princegracht by de Rheestraat, geve ik UwEd van myne tegenwoordigheid kennis, indien het nodig geacht wierd, om my personelijk te spreeken, wanneer aan myne invulling iets mocht ontbreken of bevonden worden onvoldoende te zijn.

16 Maart 1817

De WelEd: Heeren Regenten Hattem 16 Maart 1817
van het aalm: Weeshuis
te Amsterdam
WeEd: Heeren
Ik heb mij in de laaste Rekening verzonnen het welk veroorzaakt is, door dien ik, in July 1816 te weinig geagsigneerd hebbende, zynde f 12:10 voor een Jong nagekomen Kind Anna Maria Olhmeyer, waarvoor in Oct. het dubbelde geld ontvangen hebbende, ik nu dezelfde Som, ben blijven agsigneren, zonder dat ik daarop gedacht heb.
Hier nevens de Rek: Courant en een lijst der Tegenwoordige Kinderen, waarvan ‘er met May afvallen, of tot minder prysen besteed worden.
Gelieft mij bij occasie te melden of door UwEd: of door mij aan de ontslagene Cristina Antonetta Finck, het ontslag f 18:18 betaald is? Ik vinde daar geen kwitantie van.
De kwitantien tot deze agsignaten behoorende zal ik vervolgens zenden, die nog niet allen betaald zijn. Van twee Kinderen met naame Antonetta Leergraag en Cornelia van Wijngaarden weet ik niets te maken. De eerste is zeer gebrekkig gegroeid, en zo is zij, uit het Huis gekomen. De andere blijft klein en is somtijds of ‘er een van de vijf dwaalt en styfhoofdig. Mag ik deze beide als het kwartaal uit is, overzenden?
Ik heb de eer met de meeste achting naar Groete te blyven
UwEd: dw Dienaar en vriend
W van Barneveld
P.S. Gelieft mij te melden of ik in het verlopen Jaar 18:18 voor Anna Swaluwe geagsigneerd heb. Ik heb haar reeds ontslagen betaald.

24 Jan 1819

WelEd. Heeren Regenten van het Aalm: Weeshuis te Amsterdam.
Hattem 24 Jan: 1819
Weled: Heeren!
Ik heb de Eer UwEd. bij deezen kennis te geven, dat ik op UwEd. getrokken heb, blijkens deze Rek. Courant f 107:11:10 als mede het verschenen Kwartaal van 31 kinderen op 27 dec: 1818 en 7 Jan. en 16 dito 1819 verschenen. Met April aanstaande zal deze lyst, als ‘er met de kinderen, geen verandering voorvalt, wel hetzelfde blijven, uitgezonderd Jacoba Lente die ik uitzet heb gegeven. Maar in de lyst, die dan volgen zal, komt ‘er vermindering van Kostgeld en ontslag van anderen, die in Staat zyn , om de Kost te winnen.
Op de lijst der Kinderen onder mijn bestuur, die ik hier nevens zende, zal men, vergeleken met de beide vorigen f 122 minder vinden, alzo Anna Hasz, door haar Oom te Epe, overgenomen zijnde, daar van zedert is afgevallen.
Dit meisje had nog een vader te Groningen, zynde een Smit, diens broeder een gegoed man te Epe, heb ik het uitzet van f 18.18 voor Anna Hasz geweigerd. De Heer de Bruine zal zich herrinneren, dat ik in den afgelopen Zomer, met zyn WeEd. alhier dit besloten heb.
My mankeren gedrukte agsignatien, als Duplicaat. Ik verzoeke daar om by gelegendheid.
Onder myne Kinderen heb ik eenigen, die uitmunten in verdiensten, en welke ik wel eens ten mijnen kosten beloone. Maar ‘er zyn ‘er ander die wel een Nieuw Testament, een Psalm of gezang boek zouden willen hebben. Ik moet met tegenzin die afwijzen, met te zeggen, de Heeren geven dat niet, en dan denk ik aan Bybel en Zending genootschappen, om Heidenen te bekeeren, die nog niet eens spellen kunnen, veel minder de Evangelien kunnen leezen. De vraag is derhalven? Mag ik aan Cristengeboren Kinderen dit weigeren? Zo UwEd. zeggen: wij vermogen dat niet; dan zal ik het uit myn Beurs doen, aan die het verdienen, want ik weet wel, dat allen niet evenwaardig zyn, schoon allen, tot Cristenen en tot nuttige leeden voor de Maatschappij moeten gevormt worden.
Met de meeste achting, heb ik de Eer te blyven, en met verzoek van andwoord.
WelEd. Heeren!
UwEd: DW Dienaar & Vriend
W: van Barneveld
P.S. Hoe is het met Henrietta van Leyden, is dit Kind van de Hooftkwaal genezen dan kan zy te rug komen.
Ook is er een Jonge in t Huis met naame Jan Boskemper, een Broer van de alhier zynde Maria Boskemper. Willen de Heeren die Jonge onder myn opsicht stellen dan zal ik hem, uit agting voor het brave meisje nemen, mids hy in Boeren dienst wil gaan.

11 Maart 1819

WelEd Hrn Reg. van het Hattem 11 Maart 1819
Aalm: Weesh. te Amst.
WeEd: Heeren!
Uwe geëerde missiven 5 & 13 febr en van 5 dezer liggen voor mij ter beandwoording. Betreffende de eerste, diend, dat Jacob Stoltze, te laat gekomen zijnde, om voor de Militie Raad te verschynen, dit geheel buiten zyn & myn Sculd is, want deze brief is te laat gekomen, en de Reden daar van is, dat die door UwEd. of door den Heer Boekhouder te laat aan het postcomptoir te Amst. bezorgt is, in welk geval dusdanige brief een postdag blyft overleggen, en er agterop gezet word, met roode inkt na Posttijd. De daar op volgende twee dagen vertrok van hier over Elburg geen Schip om te vertrekken. Ik hoop derhalven, dat de Heeren zullen zorgen, dat dit geval niet influeren kan op de Jonge, te minder daarom, om dat Jacob Stoltze een mijner knapste, ijverigste Jonges is, zedelyk braaf en goed, de lof verdiend van elk die over hem gesteld is geweest, of nog is.
Nog iets moet ik, wegens het afzenden der brieven, die haast hebben, berigten: de brieven, die op Zeeland of Hollandsche Steden afgezonden worden van Amst. hebben de tyd tot des avonds voor half acht uuren, maar die naar Gelderland gaan, moeten vóór 5 uuren aan het Postcomptoir zijn besteld.
Belangende de tweede brief: Ik zal, met onzen vracht schipper van Hier op Amst., de vryheid gebruiken, om 12 Bybels te verzoeken en ‘er geen geven aan een Kind, of het moet dit present waardig zyn. Is myne aanvrage te groot, dan schikken de Heeren anders.
Jan Boskemper is wel overgekomen. Hij is teer en na zyn ouderdom zeer klein. Ik heb hem bij het boerewerk evenwel geplaast, by knappe lieden. De Geldersche lucht kan hem wel wat uitzetten.

Henrietta van Leiden zedert 11 Oct. 1818 in Uw Huis opgenomen, zal ik, als zy genesen is, te rug verwachten. Alschoon de lyst, het zelfde gebleven is, zo had ik op het credit dien te veel ontvangen f 12.10 mede genoteerd, gelyk ik ook doen zal, voor het vervolg, tot den dag toe, dat zy retourneerd.
Aangaande Uwe derde missive van 5 Maart diend, dat ik zorgen zal, dat Johs Leertouwer vóór 23 Maart in het Huis is om te loten.
Het Post Scriptum van deze brief, zegt my, dat ik Jacob Stoltze, met het einde van dit kwartaal moet afschrijven. Dit zou buiten deze aanzegging toch geschied zyn, want hy is verhuurt, by een Bakker te Campen voor f 20 en de kost, en kan zyn bestaan daar in vinden, maar dit loon, ontvangt hy niet, voor en aleër dat hy hetzelve verdiend heeft. Als nu die Knaap van het uitzet f 18.18 verstoken blijft, dan is hy by anderen veel agteruit. Ik herrinner mij een gesprek, dat ik in den afgelopen zoomer, met Uw mede Regent de Bruine gehad heb, by welke gelegendheid, ik ontdekte, dat zyn vader door misdaden, gevonnist is. Zonder te willen treden, in de wetten van het Huis, zo verzoeke ik UwEd. om mij te veroorloven, dat ik zulk een oppassende Jonge Uwer barmagtigheid en menschenliefde aanbevele. Ik voormy sta in geen andere betrekking tot de gem: Jongeling, als verdiensten te willen zien belonen. Zijne ouders heb ik nooit gekend. Nog iets omtrent deze zaak. Zal de misdaad van een vader den Zoon worden toegerekend? Aan die Zoon, die daar door reeds buiten zijn Sculd ongelukkig genoeg is? Zal een misdaad, na de Israëlitische wetten worden gestraft, in het derde en vierde gelid? Neen, dit leert ons, onzen grootsten leeraar anders, als hij zegt: Dat ieder voor zich zelven verandwoordelijk is. Ten minsten ik voor mij renuntiëer van die Erfzonde.
Ik verzoek het vriendelyk andwoord en dispositie of besluit, omtrent Jacob Stoltze van de WelEd. Heeren Regenten, indien het mogelijk is, omtrent hem een uitzondering op de Wet te maaken of oogluiking te gebruiken. Zo niet dan taste ik mijn eigen Beurs.
Ik heb de eer met de meeste achting te zyn
UwEd. DW: Dienaar & vriend
W: van Barneveld

6 Apr. 1819

De WelEd. Heeren Regenten van het Aalmoeseniers Weeshuis te Amsterdam
Hattem 6 Apr. 1819
WelEd: Heeren!
Gelieft, ingevolge Uwe vriendelijke aanbieding, met deze Schipper, die nu en dan van Hattem op Amsterdam vaart, de toegezegde Bybels mede te geven. Hij is liggende op de Geldersche Kaaij, by de Schreijers tooren. Ik verzoek UwEd., die by één gepakte zynde, te verzegelen.
Ben met de meeste achting
UwEd: d.w. Dienaar
W. van Barneveld

8 April 1819

WelEd. Heeren Regenten van het Aalmoezeniers Weesh: te Amsterdam
Hattem 8 April 1819
WelEd. Heeren!
Hiernevens, met Jacob Stoltze de doopcedul van Jan Herms Burgmeijer. NB het onderhaalde is een van, die zijn familie op last , in de fransche tijd , heeft moeten aannemen. Zijn bedrijf is Daglooner. Deze zal dus met Elizabeth Polhuis zo dra Consent komt, kunnen worden ingetekend.
Ik verzoek deze doopcedul, als een Eigendom van die Perzoon te rug, of als UwEd: die moeten houden is hem om t even tegen restitutie van 132 St.
Ik heb de Eer met achting te zijn
UwEd. Dw Dienaar
Zie agter W van Barneveld
Een weesmeisje Anna Phluger heeft zedert een a twee Jaaren toevallen van zenuw ziekte, bestaande als dan in bewusteloosheid. Deze toevallen worden menigvuldiger, schoon ik haar een en ander middel daartegen gegeven heb. De vraag is dus: wat met dit meisje te doen? Zal het meisje door mij aan de Heeren te rug gezonden worden. Ik heb in t vorig Jaar daar over, zo ik meen mij uitgelaten.

20 April 1819

Hattem 20 April 1819
De WelEd Heeren Regenten
van het Aalm: Weeshuis te
Amsterdam.
WelEd. Heeren!
Voor tien dagen zonde ik UwEd. het door U gerequireerde van den Persoon, die met Elizabeth Polhuis, in ’t huwelijk zou treeden en verzocht om van UwEd. te mogen ontvangen, het geen nodig was, om die menschen te kunnen laten trouwen. Ik verzoek Uw andwoord en het geen daar bij nodig is, om de begeerte van die Gelieven te voldoen. Tot nog toe heb ik dit en de beloofde Bijbels niet ontvangen.
Eerst daags zal ik op UwEd. trekken en tevens vermelden, welke er na 1 Maij aanstaande voortaan uitvallen, en uitzet bekomen hebben.
Ik heb de Eer met de meeste achting te zijn
WeEd. Heeren! UwEd. dw dienaar
W. van Barneveld

10 Augusti 1819

De WelEd Heeren Regenten Hattem 10 Augusti 1819
van het aalm: Weeshuis
te Amsterdam.
Mijne Heeren!
Met eene voor mij gevoelige aandoening moet ik UwEd. bekend maaken, met een ongeluk, dat de Jongeling Jan Boskemper, naar 6 a 7 maanden, door U aan mij vertrouwd, is overgekomen. Hij is verdronken in den Stroom van den IJssel. Te Zalk was hij bij knappe lieden besteed. Zij betreuren hem, en ik met hen, want het was inderdaad een vlug kind niet alleen, maar ook een hupsche jonge. Zijne Zuster Maria Boskemper, die ook onder mijn bestuur is, treurd en schreit bittere tranen, omdat ook zij aanleiding gegeven heeft, dat Jan hier zou koomen.
Hij heeft zich, tegen de wil het bevel van zijn boer, onder Kerktijd, met 10 anderen gaan baden, en is van zijne onvoorsigtigheid het Slagtoffer geworden. Ik heb Hem, nadat hij des anderen daags was wedergevonden, doen begraven, de kosten daarvan, 7 à 8 gulden stel ik op Rekening mijner Jaarlijksche voorschotten.
De ondeugende Meid Maria Blij, die weggelopen is, en van welke ik UwEd. voor een geruimen tijd kennis gegeven heb, dog niet het minste andwoord heb ontvangen, kan ik tot hier toe niet ontdekken: alle nasporigen zijn vruchteloos. Ik denk dat zij in Amsterdam bedeldt, of in een Hoerhuis is. Tot welk laaste zij anders geen aanleg had. Zij was meer brutaal, oneerbiedig en luij, als wulpsch.
Ik geeve UwEd. kennis, dat ik eerstdaags op U trekken zal, het op 27 Junij, 7 Julij en 16 dito verschenen kwartaal, volgens inleggende lijst. Ik heb de eer met achting te blijven.
WelEd. Heeren!
UwEd Dw. Dienaar
W. van Barneveld.

6 Nov 1820

De WelEd Heeren
Reg. van het Aalm. WH Hattem 6 Nov 1820
te Amsterdam
WelEd Heeren !
Ik vinde mij in de vervulling van mijn plicht genoodzaakt, om aan UwEd: te rug te zenden en UwEd. te verzoeken, in het Huis te rug te neemen een Meisjen met naame Anna Henke.
Dit meisje gaat van den eenen op den anderen deserteren van den eenen op den anderen, en ik zie geen kans om haar te negeren; want waar ik haar zou willen besteden, ben ik bij die haar heeft, altoos in onzekerheid.
Bij haar zelve is de schuld zo groot niet, (het is een kind) oordeeld niet. De schuld is bij menschen, die haar deboucheren, en opstoken, en waaraan zij geattacheerd schijnt te zijn.
Ik heb een persoon moeten neemen, om haar te verzellen, ten einde zij zeker in het Huis komt.
Ik heb de Eer te zijn
UwEd. D.W. Dienaar
W van Barneveld

20 Nov 1821

Aan de WeEd Heeren Regenten van het Aalmoeseniers Weeshuijs te Amsterdam
Hattem, 20 Nov 1821
WelEd. Heeren!
Maria Marcelis besteedt te Wapenvelde (dorp onder Heerde, ten Zuiden van Hattem), en verstaande Boerenwerk, is bedrogen door een knaap aldaar. Zij heeft dit getragt voor mij te verbergen, zeggend dat zij niet geregeld de Menstrua had. Daar ik op haar eenig wantrouwen vestigde, gaf ik haar iets ter genesing, dat noch goed of kwaad kon. Eindelijk kwam zij op mijn aandrang, tot belijdenis, dat zij gemeenzaamheid gehad had, met een Jonge; Deze door mij ontboden zijnde, wil haar niet huwen en zegt: Ik heb het alleen niet gedaan, zij is ook door anderen bezogt. Het kan UwEd. niet onbekend zijn, dat in Rechten, zo als die thans, na de Fransche wet nog plaats heeft, niets te avanceren is.
Zij moet in January of February in de kraam. Wat moet ik nu in dezen doen, om voor te komen, dat zij niet ongelukkiger word en vooral het nog ongeboren vruchtjen, dat zij draagt?
Uw besluit op dit onderwerp te verneemen, zal aangenaam zijn, aan mij, (het welk ik, zo spoedig mogelijk is, verwagte,) die zich noemt
WelEd. Heeren!
UwEd: D.W. Dienaar
W. van Barneveld
P.S. Zij zegt, dat zij nog een eigen moeder heeft, die in Nijmegen zou woonen, maar weet geen naam, woonplaats etc op te geven.

29 Nov. 1821

de WelEd; Heeren Regenten Hattem den 29 Nov. 1821
van het Aalm: Weeshuys
te Amsterdam
WelEdele Heeren!
Geertruy de Wijs is bij mij geweest, en heeft mij bekend gemaakt, dat zij in de Kraam moet, van een boere knegt, en dat die bereid is, om met haar te trouwen. Het is hier een vrugtbaar land, maar dat zal dan nu noch beter uitvallen, als met Maria Marselis over welke ik UwEd: voor eenige dagen geschreven heb, en op welke brief ik UwEd: andwoord noch ben wagtende.
Hoe spoediger dit trouwen van Geertruy de Wijs nu aangaat hoe beter, dan kan ik haar, haar uitzet geven, maar daartoe heeft zij nodig, de nodige documenten, welke aan UwEd: bekent zullen zijn. Gelieft mij die dan te zenden.
Zedert mijn laatste brief is er een Meisje met name Adriana Smeulink, welke door mij in Mei laastleden ontslagen is, en haar uitzet ontfangen heeft, in een ongelukkige toestand geraakt. Zij heeft een beroerte gekregen, en ik vrees dat zij aan de eene zijde lam zal blijven. Ik heb daar zij als Weeskind hulpeloos zoude zijn, een doctor voor mijn rekening gezonden; indien dit meisje al eens mogt herstellen, zal dit een langduurige tijd vereischen. Zij is altoos een goed meisje geweest, en tot last van de gemeene alhier kan ik haar niet brengen; zij is in Junij 1813, toen zij bij mij is aangekomen 10 Jaaren oud geweest; en heeft haar uitzet bij mij zelfs gevraagd. Maar nu word zij buiten haar toedoen ongelukkig. En moet haar Uwer liefde en goedgunstigheid aanbevelen; indien zij gezond gebleven was, kon zij bij den boer Hendrik Visser, die haar met al de zorg en liefde behandeld, de Kost en Kleding gewonnen hebben. Ik heb haar noch niet zelfs kunnen bezoeken, door mijne ongesteldheid maar hoop dit eerdaags te doen. Intussen neem ik de Vrijheid om UwEd: te vragen hoe ik met dit meisje aan moet? Zou zodanig meisje, als het lang duurde, ook noch wederom in het huys kunnen komen? Of in eene andere wijze eenig Soulaas van het huys kunnen krijgen?
Uw vriendelijk andwoord, gelijk op mijn vorige, en de papieren Geertruy van de Wijs met Verlangen inwagtende,
Heb ik de Eer met Achting te zijn
WelEd Heeren!
UwEd: dw dienaar!
W. van Barneveld
PS. De zuster van Adriana Smeuling met naame Magdalena Smeuling woond bij den Heer W. Alewijn, in de Stads Bank van Lening.

30 Jannuary 1822

attem den 30 Jannuary 1822
WelEdele Heeren !
Hier Nevens heb ik de Eer te zenden, eene nota van het Kwartaal en deze maand Jannuary verschenen, getekend Nr 1. Alsmede twee onslag briefjes van Geertruy van de Wijs. En Elizabeth Messing, welke beide nu voortaan van een volgende lijst afvallen. Alsmede de Rekening courant over het afgelopen Jaar, waaruit blijkt dat mij competeerd de som van Een en tagtig Guldens Zes Stuivers en agt penningen, voor verschot. En voor het verlopen Kwartaal vier en tagtig guldens tien stuivers te zamen bedragende Honderd vijf en Zestig Guldens vijftien stuivers, agt penningen. Waarop ik de vrijheid zal neemen agsignaten aftegeven.
Ik heb zoals UwEd bekend is, den 19 Julij des vorigen Jaars aan Uwed overgelegd, voor agt ontslagene kinderen van f 151 ,, 4. Ik heb deze niet in deze rekening gebracht, omdat ik de som ontfangen hebbende, oordeelde buiten deze rekening te moeten laten. Voorts vind ik mij verpligt, om aan UwEd: te berigten dat Anna Maria Olhmayer, thans door mij besteed, telkens bij een ander, nu reeds driemaal, zich schuldig maakt aan dieverij, welke zo het schijnt niet te kunnen nalaten, waardoor ik ligt wel, in de verpligting zal komen, om dit meisje al wederom bij een ander te besteden. Zou het derhalve niet beter zijn dat de Heeren Regenten dit kind terugnamen in het Huys? Want zij kan naauwlijks iets zien liggen, of zij benadert hetzelve, als zij daartoe gelegentheid heeft. Hierop een Andwoord inwagtende, Heb ik de Eer met de meeste agting te zijn.
WelEdele Heeren
UwEdDwdienaar
W. van Barneveld.

10 Augustus 1822

WelEdele Heeren Regenten van het Aalmoeszeniers Weeshuis te Amsterdam
Hattem den 10 Augustus 1822
Weledele Heeren!
Hier nevens is ingesloten de lijst van het derde Kwartaal, zijnde slechts vier Kinderen, welke nu nog onder mijn bestuur zijn behalve die geene welke nu hun eigen kost kunnen winnen, maar nog kleeding behoeven en dus van het A: W: huis niet kunnen ontslagen worden; ik zal op de penningen zijn de F 301 -10 bij gelegendheid agsigneren.
Het meisje Geertruy Chaudron is voor veertien dagen geleden, ongelukkig geweest om haar arm te breken. Ik heb dien arm, door een deskundigen laten zetten, zij draagt haar arm in een band, zij kan niets verrichten en heb haar besteed , op de minst mogelijke wijze; indien de geneezing daarvan goed uitvalt, zal zij vervolgens in staat zijn haar eigen brood te kunnen winnen.
Indien zij niet tot volkomen geneezing komt, zal zij tot het huis moeten komen.
Nu nog een woord ten aanzien van Adriana Smeuling; dit meisje heb ik zedert 1 April dagelijksch Electikseert, en ik heb haar zo ver gebragt, dat zij kan gaan en een a twee uuren lang in beweging blijven, zij kan haar hand ook aan den mond brengen, maar met al mijn kunstvermogen kan ik de vingers van haar linker hand, tot hiertoe niet in staat stellen, dat zij in staat is iets aantevatten, ten minste niet vast te houden. De Heeren Regenten hebben mij toegestaan, schoon zij ontslagen was, van het huis, om haar te besteden, die genezing, indien ik konde te voltooyen. Ik geef dan op dit moment daarvan kennis, om dit verder toetestaan, en verzoeke daarop andwoord, hoedanig ik, in dit stuk verder moet handelen, want ik zou niet gaarne ten aanzien van het kind, dat reeds ontslagen is, willen te werk gaan, zonder consent van de Heeren Regenten; in verwachting van andwoord, op het een en ander, heb ik de eer met alle agting te zijn
UWelEdele diensw: dienaar
W van Barneveld

21 October 1822

Hattem den 21 October 1822
Weledele Heeren!
Ik zende UEd: eene nota van het 4 kwartaal groot f 25:-:- Als zijnde twee meisjes in het kostgeld vermindert; ik zal de vryheid gebruiken, om bij gelegentheid daar op te agsigneren, mijn uitschotten van twee ontslagene kinderen, zal ik nevens mijne andere verschotten, met nieuwjaar aanstaande, zo als ik het hier toe gewoon ben geweest, in jaarlyksche rekening brengen.
Aangenaam was mij uwe missive van den 17 Augustus welke ik reeds gedeeltelyk beandwoord heb, door het toezenden van Geertruy Chaudron, ik blyf verlangende te mogen weten, of dit meisje genezen zal of niet? Haar arm toen zij van hier vertrok, was in de elboog stijf, en ik heb in myn vorige gezegd, dat ik vreesde dat dit meisje niet goed behandeld was; ik verzoek UwEd: nogmaals om berigt, zij heeft mij zedert een brief geschreven, of laten schryven, en bid mij dat zij wederom hier mag komen, doch dit meisje kent hare eigen belangen niet, want zonder werken, kan zij hier aan de kost niet komen. Ik verblyde mij dat ik haar niet ontslagen heb, en houde mij van uwe goedwilligheid verzekerd, dat zij in haar ongeluk door UwEd: niet zal worden verlaten; schoon zij in haar brief aan mij, liever terug zou willen komen. Ik verzoek UwEd: haar deeze inleggende brief die ik open gelaten heb ter hand te stellen. Met betrekking tot A: Smeulink, omtrend welk UwEd: de goedheid gehad hebt, mij autorisatie te verlenen, om haar alhier op de minste wijze te besteden, geduurende nog 6 maanden, dient om UwEd: te berigten, dat ik zedert dien tyd met dat meisje tot haare herstelling met het Electriseren weinig gevordert ben, zij is gezond en kan haar arm aan de mond brengen, maar hare vingers in geene willekeurige beweging, waar dit met haar heen moet, weet ik niet, en houde mij overtuigd dat het voor UwEd: een moeyelyk geval is. Bij deze gemeente kan zij niet onderhouden worden, en wensche gaarne deswegens, indien er by U meer gevallen van dien aard mogten plaats gehad hebben, nader ingeligd te worden, want ik begin te vresen, dat ik haar niet volkomen zal kunnen herstellen.
Ik heb de Eer met de meeste Achting te blyven
WelEdele Heeren
UwEd d w dienaar

27 Dec 1822

Hattem den 27 Dec 1822
De Heeren Regenten van
het Aalmoeseniers-weeshuis
te Amsterdam
WelEdele Heeren!
Het reeds afgeschrevene weesmeisje Maria Marcelis, onder mijn opzigt geweest zijnde, heeft mij verzocht alzoo Zij in het huwelijk zal treden om van UwelEd: te verzoeken, uwe toestemming tot hetzelve, als mede haar doop cedul en het geen daartoe verder nodig is.
Dit zelfde verzoek doe ik ook ten aanzien van het nog onafgeschrevene weesmeisje A:F: Vink, hetwelk insgelijks in het huwelijk zal tréden. Zoodra dit laatste huwelijk voltrokken is, zal ik haar afschrijven, en het uitzet van 18-18-” geven.
Beide verlangen het bovengemelde zoo spoedig mogelijk te ontvangen. Ik heb de eer met alle achting te zijn.
UwelEd: Dw: Dienaar.
W. van Barneveld.
PS. dit laats gemelde meisje heeft nog een grootmoeder in Amsterdam. Zou het ook nodig zijn, indien die vrouw nog in leven is, gelijk A:F: Vink meent, haar toestemming tot dit huwelijk te vragen?
Zoo niet, zou het voor haar gemakkelijker zijn te kunnen trouwen. Mij aangaande zou ik oordeelen, dat Uwe toestemming genoegzaam was, doch dit laat ik aan Uw beter oordeel over.
Ik sluit hierin een brief aan gemelde Grootmoeder, die ik opengelaten heb, met verzoek om dezelve te doen bezorgen.

4 Januarij 1823

Hattem den 4 Januarij 1823
WelEdele Heer!
Uw brief in dato 2 dezer, heb ik ontfangen en zal het gerekwireerde omtrend Maria Marselis en A:F: Vink met de eerste gelegendheid bezorgen.
Op dit moment ben ik daar toe noch niet in staat, alzo haare aanstaande bruidegoms buiten dezen Stad wonen.
Het is van meer belang uw WEd: indachtig te maken, dat de WelEdele Heren Regenten in het vorig jaar, zo het mij toeschijnt Salomo Okkerse verzuimt hebben, op de lijst der lotelingen voor de concriptie te plaatsen, waar om hij dan ook niet geloot heeft, wel te Amsterdam geweest en weder herwaarts gezonden is, om dat hij de ouderdom noch niet had. Die jongeling klamt mij sterk aan, om te willen loten, niet zo zeer om dat hij soldaat wil worden, maar om dat hij, als loteling een maal zijn vrijstelling wil hebben. Ik neem de vrijheid Heren Regenten aan dat geval, waarvan de notulen wel iets zullen vermelden te herrinneren. Want ik zou niet gaarn zien, dat deze knappe jongen, geheel buiten zijn oogmerk, en vooral geheel buiten zijn toedoen No 1 kreeg, en ik geloof dat het thans de tijd is, om daartegen te zorgen.
Namenzamen groete met Achting heb ik de eer te zijn
WelEdele Heer!
UwEd dw dienaar!
W. van Barneveld

5 Januarij 1823

Hattem den 5 Januarij 1823
WelEdele Heer!
Ingevolge uwe aanvrage van 2 dezer, zende ik UEd: de namen door UwEd: gevraagd, de persoon welke met Maria Marcelis gaat trouwen, is Gerrit Drajer dagloner wonende onder Hattem. En de persoon welke met A:F: Vink zal trouwen is genaamt Joost Duim wonende onder het Oldebroek. Gerrit Drajer en Maria Marcelis zal trouwen te Hattem, en Joost Duim met A:F: Vink in het Schout Ampt Oldebroek. Gelieve indachtig te zijn, dat de Schout van het Oldebroek bij het voltrekken van het huwelijk begeerd, een bewijs dat de Heeren Regenten de magt hebben, om toestemming tot het huelijk te geven, waartoe een legaligatie van Heren Burgemeesteren van Amsterdam voldoende is, gelijk dat noch eens in het vorig jaar is gebeurd.
Ik heb de Eer met alle achting te zijn
UE dW Dienaar!
W. van Barneveld

3 February 1823

De WelEdele Heeren Regenten van het A. Weeshuys te Amsterdam.
Hattem 3 February 1823.
WelEdele Heeren!
In gevolge van uwe geëerde van den 28 Januarij zende ik Jan van den Nieuwenhoff brenger dezes, alzo hij overland moet marcheren, en twee nagten onder weg blijven, heb ik hem mede gegeven drie gulden reisgeld. Waar van UwEd: dan ook kunt opmaken, hoe veel hij tot zijn terugtogt nodig heeft. Twee jongens met name Fredrik Bredeke, en Hermanus Klok, die beiden mede tot het huijs behoren verzellen hem, ten einde aan hunne verplichtng te voldoen, doch deze behoren onder mijn directie niet, echter beveel ik hun beide Uwer goede gunsten aan, in zonderheid ook tot het terug bekomen van reisgeld.
Ik zende hier nevens de rekening courant van het afgelopen jaar 1822. Als mede de lyst van Kinderen, die noch onder mijn behering zyn. Ik heb de som op de aan UwEd: afggeven agsignatie bij een getrokken, om geen dubbelde zegels te gebruiken. Aan A:F: Finck heb ik de f 18-18- noch niet gegeven, om reden dat ik haar eerst getrouwd wil zien, en zal dus in eene volgende rekening over 1823 komen.
Ik heb op bovengemelde rekening courant, ook niet gebragt het wekelyksche kostgeld van Adriana Smeulink, om dat ik meen dat UwEd: die rekening liefs afzonderlyk zoudt begeren, alzo het eene weldaad is, door UwEd: buitegewoon toegestaan.
Omtrent dit meisje moet ik thans een woord spreken: ik moet met leedwezen bekennen, dat ik haar na een halfjaar lang aanhoudend, geëlectriseert te hebben, niet verder brengen kan met haar rechter hand, waardoor zij buiten staat blyft om de kost te winnen; ik mag van Uwe goedheid om haar hier in de kost te besteden, ook geen verder misbruik maken, maar ik heb haar thans besteld, om aanhoudend de catechicaten van een onzer Predikanten, als ook voor mijn eigen rekening een leermeesteres te geven; zij leert dus haar belydenis te doen, met veel yver. Ik vleye mij als zij in staat is om op Paasche haar belydenis te doen, dat ik haar, in een bestedeling huys kan krygen, van ons geloofs genoodschap. Is het dat UwEd: met het kostgeld te geven, wilt uitscheiden dan blyft zulks, na deze dag voor myn rekening. Hier op verzoek ik uw andwoord, en ik zal UwEd: dan de rekening van myn verschoten kostgeld geven, het welk niet boven de f 2:- per week zal bedragen, want het geen de kleding aangaat etc: dat neem ik voor myne rekening.
Ik zal de f 80-14- op UwEd: trekken, doch gelieft my spoedig te melden, indien ‘er eenig defect in de rekenng mogt zijn.
Ik heb de Eer met de meeste achting te zyn
WelEdele Heeren!
UwEd dw dienaar
W. van Barneveld

26 Maart 1823

de WelEdele Heeren van het A: Weeshuys te Amsterdam
Hattem den 26 Maart 1823
WelEdele Heeren!
Ingevolge van uwe missive van den 15 dezer, zend ik Uwed: de ?? van Salomon Okkese, die voor de Militie Raad op den 1 April moet verschijnen. Voorts dient op uwe missive van den 1 dezer dat ik aan Willem Kuiper bij gelegenheid, alzo hij thans 6 uuren hier vandaan woont, zal overhandigen uit Ulieden naam het gedrukte ontslag, met de aanbevelingen aan hem daar in vermeld; terwijl ik tot mijn genoegen uw kan zeggen, dat de jongen zich verdienstelijk maakt. Ik bedank UwEd: wegens uwe goede ondersteuning, ten aanzien van A. Smeulink, want zij is inderdaad ongelukkig, en moet ondersteunt worden, en ik zal aan UwEd. nader het kostgeld opgeven. Zij zal in de maand April belijdenis doen, van de Gereformeerde Godsdienst, en voorts aanbevolen worden aan haar zuster, die bij de Heer Alewijn woont, te Amsterdam. In andwoord aan uwe missiven mede op 1 Maart aan mij afgezonden zal ik compleet voldoen, namentlijk dat ik zal afgeven, en betalen, het ontslag der 4 kinderen als, A.F.A. Finck, Jansje Kras, Johanna Fint; en Dirkje Speelziek. Waarbij ik zal voegen, in mijn rekening verdere verschotten van briefporten, en ik zal bij die gelegentheid verzoeke, eene verklaring van ontslag geduurende mijn directie gedaan, van de Heeren Regenten. Hier mede heb ik de Eer te zijn.
WelEdele Heeren
UwEd dW dienaar!
W. van Barneveld

27 Mei 1823

De Weled Heeren Regenten
van Aalmoes Weeshuis Hattem den 27 Mei 1823
te Amsterdam
WelEdele Heeren!
Ik heb aan Willem Kuiper overhandigt het aan mij gezondene getuigschrift, met het daarin verwachte vooruitzicht voor hem om na verloop van twee jaren een premie van f.25 te kunnen ontvangen en mij verzocht heeft UwelEd: uit zijn naam te bedanken. Ik zie dan nu ook nog te gemoete vier zoodanige getuigschriften t:w: voor Dirkje Speelziek, Jansje Kras, Johanna Fint en A: Vink, allen in dit jaar ontslagen. Tot nog toe weet ik op haarlieden gedrag niets te zeggen. Even zoo min als op W: Kuiper, welke ik voor eenige dagen personnel gezien en gesproken heb. Hij is wagenmakersknecht te Nunspeet.
Mijne jaren, ziekelijke omstandigheden zullen ligt wel mij niet toelaten, om volgende getuiggenissen te geven, doch dit kunnen mijne dochters wel doen, als zulks nodig is, en ook kunnen anderen dit doen. gelieft boven gemelde getuigschriften aan mij niet te zenden direkt, met de post, het port is te groot; zend die aan den Heer A: de Roij op de Prinsegracht, het tweede huis van de Roosegracht, over de Westermarkt, op dat ik die, bij gelegendheid ontvange, bij insluiting van andere papieren.
Ik blijf mij refereeren aan mijn vorig verzoek om te ontvangen van UwelEd: eenige decharge hoe klein ook; dat ik mijn pligt heb volbragt, in de Commissie, waarmede het A: Weeshuis mij vertrouwelijk heeftwel gelieven te verëeren.
Ik heb de Eer te bedanken voor de onderlinge goedkeuringen, die bestendig tot den einde toe tusschen mij en de Heeren Regenten, in een tijd van dertien jaren plaats gehad hebben. De moeite, de zorg, het overleg en Ja ook de mishandeling, die aan kinderen gepleegd wierden, of ook wel door kinderen wierden te weeg gebragt, zullen mij, tot een waarborg blijven voor mij zelven, ten verantwoording van hem, die de harten der mensschen kent.
Ik heb de Eer met de meeste achting te zijn
UWelEd: Dw: Dienaar.
W. van Barneveld

20 Julij 1823

Aan de WelEdele Heeren
Regenten van het A: Weeshuys
te Amsterdam
Hattem de 20 Julij 1823
WelEdele Heeren!
Ik heb de getuigschriften, aan de kinderen, die ontslagen zijn wel ontfangen, en ook uitgedeeld, en verzoek dat aan het huys van de Heer de Roy word bezorgd, een exsemplaar daarvan, in blanco, tot onderrichting in den tijd, voor mij te mogen ontfangen, met opschrift om dit bij gelegentheid aan mij te zenden. Ik heb inderdaad bewondert, de dispositie, welke Heren Burgemeesteren van Amsterdam, ten aanzien van Uwe Weeskinderen genomen hebben, Ja ik hegte mijne goedkeuring daaraan, het is eene aansporing voor de kinderen om zich, deugdzaam te gedragen, waarin elk rechtschapen mensch zich zal verheugen.
Ik vinde echter voor mijne, noch 6 laaste kinderen, die dit Dieploma hebben ontfangen, eene zwarigheid, die ik de vrijheid neem, UwEd: onder het oog te brengen, dat zij lieden verplicht zijn, viermalen in de twee jaren, zich te moeten vertonen aan Uw kantoor; de meeste van die kinderen kunnen geen permissie krijgen, van hunne boeren, daar zij werken; en wat meer is, elk van hun moet ten minste naar Amst: reisende / 3. verteren eerdat zij terug komen. Ik vraag dus of hunne, of haare vertoning niet zou kunnen vervangen worden, door een getuigenis vanhier aftegeven, door een predikant, door mij, of door een bevoegd Burgemeester, of geloofwaardig persoon etc.
Hier op Uw vriendelijk andwoord in wagtende heb ik de eer met alle hoogachting te zijn
WelEdele Heeren!
UwEd Dw dienaar
W. van Barneveld

9 Augustus 1823

Weledele Heeren Regenten
van het A. Weeshuys
te Amsterdam
Hattem den 9 Augustus 1823.
WelEdele Heeren!
Uwe geëerde van den 30 Julij, geeft mij de nodige inlichting, omtrend de kinderen, die de bewuste premie kunnen trekken, zijnde volgens Uwe geëerde van 3 Juny. Anna de Beer, A.F.A. Fink, Jansje Kras, Johanna Fint, Dirkje Speelziek. Bij Uwe geëerde van den 22 ste April 1822, heb ik ontvangen 3 Certificatien, en ik zal voor die 5 kinderen, er 20 moeten hebben, geliefd de goedheid te hebben, om mij alzo, noch 20 stuks te doen toekomen, en dezelve te bezorgen bij de Heer A. de Roij in de Apotheek te Amsterdam, met verzoek, om die bij gelegenheid in te sluiten, en alzo het port te vermijden.
Ik heb de Eer met alle achting te zijn
WelEdele Heeren
UwEd Dw dienaar!
W. van Barneveld

28 April 1824

Hattem den 28 April 1824
De WelEdele Heeren Regenten van het Aalm: Weeshuys te Amsterdam
Weledele Heeren!
Het voormalig Weeskind Johanna de Beer verzoekt de toestemming als ook haar bewijs van geboorte, of doopcedul zynden Luthers. Zij wenscht in het Huwelyk te treden met Hendrik van Munster. Een boere zoon. Wees zo goed om mij die stukken toe te zenden, tot het huwelyk nodig.
Ik neem deze gelegentheid waar, om UwEd: te vragen, of er onder de zes kinderen, met name Wm Kuiper, Dirkje Speelziek, Jansje Kras, Alida Vink, Johanna Fint, Anna de Beer, zich bevinden die op Meij aanstaande de Premi van f 25 kunnen ontfangen, zo ver mij bekend is, zullen de getuigenissen van hunlieden voldoende zijn. Gelieft mij dan tevens te melden, of die kinderen in persoon moeten verschynen voor de Heren Regenten, en zo ja, wanneer?
Ik heb de Eer met alle achting te zijn
WelEdele Heeren
UwEd Dw dienaar!
W. van Barneveld

8 Novemb. 1824

Hattem den 8 Novemb. 1824
Weledele Heeren!
Hier nevens heb ik de Eer UwEd: toetezenden 5 Stuks verklaringen, zo als die om het half jaar aan UwEd: moeten worden afgezonden. – Geliefd nij van de goede ontfangst te acceerseren met een briefje aftegeven aan deze Schipper, die dezelve brengt. Of aan de Heer A: de Roij over de Westermarkt op de Prinsegragt, die hetzelve dan insluit, maar dan zo spoedig mogelyk.
Ik heb de Eer met alle achting te zyn
Per order myn vader
Wm van Barneveld

De reis van De Bruine en Jacobsen naar Feijenoord

De weeskinderen die naar het platteland werden uitbesteed, hadden het waarschijnlijk in het algemeen niet zo slecht. Uit de brieven, die Willem van Barneveld aan de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis in Amsterdam stuurt, blijkt dat de meeste problemen niet voortkwamen uit slechte behandeling door de boeren bij wie de kinderen ondergebracht waren.
Ze hadden vaak heimwee naar hun oude omgeving of naar familieleden die ze hadden moeten achterlaten, er waren ongelukken of ziektes, of meisjes werden zwanger.
Daarentegen hadden kinderen die naar fabrieken uitbesteed waren het meestal niet zo goed getroffen. Een enkele keer bereikten rapporten over slechte behandeling de regenten van het weeshuis en als het erop leek dat het werkelijk de spuigaten uitliep, werd er een onderzoekscommissie naar de plaats van uitbesteding gestuurd.
Hieronder het verslag dat de regenten de Bruine en Jacobsen uitbrachten over een inspectiereis naar een textielfabriek op Feijenoord bij Rotterdam dat in die tijd nog een eilandje was. De eigenaar van de fabriek, de heer van der Hoeven zou zo uit een boek van Dickens weggelopen kunnen zijn. Uit een opmerking in een publicatie van van Barneveld blijkt dat hij zijn neef was.

Rapport van de Ondergetekenden, gecommitteerde van wegens deze Vergadering, om den toestand der Kinderen te Feijenoord op te nemen.

Myne Heere en Mede Regenten, vereerd met UEd vertrouwen, hebben wij l.l. Vrijdag den 13e Juny de reise naar Feyenoord aangenomen, en zijn aldaar zaturdag morgen onder eene hevige Storm, die den overgang der Rivier eenigzints gevaarlijk maakte, vroegtydig gearriveerd.
Wy hadden het zodanig aangelegt, dat wij op het zogenaamd ontbijt hadden kunnen tegenswoordig zijn, dog in den langdurige tijd van onze overtogt was dit reeds gepasseerd.
Onse komst was geheel onverwagt en verwekte zeer veel confusie. En geen wonder, daar wij bij het oog vestigen op het gebouw zagen, dat de vensters van een gedeelte aan de hengsels hingen, de gebroken glasen met hooy of zakken gestopt waren, en alles het voorkomen van diep verval aanduidde, en al dadelijk deze bemerking maakte.
Na een geruimen tijd wagten verscheen de oude heer ter Hoeven, welke bij Avance veel Excuse maakte, zich bitter beklaagde over den tegenstand, dien hij ontmoete, over de duurte der tijd, over particulieren wederwaardigheden en te kennen gaf, dat alles wel niet zoude zijn naar behooren, dat zijn suppoosten hem bestolen en bedrogen hadden, dat hij nu een proponent had laten prediken en veele discoursen meer.
Vervolgens stelde hij de commissie voor om of de kinderen dadelijk te zien zoodanig als zij gekleed waaren, of hun eerst te laten verkleeden; dog het eerste wierd voor het beste gekeurd.
De Commissie heeft zich doen naar een Locaal begeven de Spinsaal genaamd, alwaar de kinderen zaten te Spinnen, terwijl aan hun wierd rondgedeeld een kroes met het vogt van Paarde bloemen op water afgetrokken voor derzelver gezondheid.
Het valt moeielijk eene beschrijving van de kinderen te geven, de traanen stonden op ons inkomen in aller ogen, en het was of zij lieden van ons hulp en bijstand vroegen.
Het spinnen ging Lusteloos, en daar over beklaagde zich de heer ten Hoeven ook zeer, en hij verhaalde ons dat de kinderen welke te voor 560 Lb ’s weeks sponnen, nu ter naauwernood 130 Lb afwerkten.
Wij spraken van tijd tot tijd met de kinderen welke bitterlijk klaagde, dog hunne klacht wierd telkens afgebroken door ter Hoeven, die hun voor weerbarstige, voor deugnieten, en dergelijke uitmaakte; waar over wij onse verwondering te kennen gaven; daar de meeste bekleed waren met Eeretekenen van goed gedrag.
In die Spinsaal was ook een apotheek opgeslagen, en de leermeester stond daarbij zonder een woord te spreken.
We vroegen naar het school en school onderwijs, dog hij wedervoer ons, dat zints negen maanden, door gebrek aan localiteit geen school onderwijs was gegeven; en dat om de zelfde reden de straf der Gevangenis niet meer wierd uitgeoefend, dewijl dat locaal tot een schoenmakers winkel diende.
Wij maakten hier over onse billijke aanmerkingen, en gingen also vast tot de slaapkamers, welke slegt en morsig waren, terwijl de glas ramen met lappen en lorren waren toegestopt alwaar de glasen gebroken waren.
Wij zagen dan ook de zolders, waarop de wol gekaart wierd, de schoenmakers winkel alwaar een der Wurtenbergsche vreemdelingen de functie van baas waarnam; de Timmermans Winkel; de Musiek kamer waar wij een oud man als meester vonden; en eindelijk de keuken, alwaar weder een Wurtenbergsche emigrant de functie van kok waarnam.
De middags spijs was gort.
Alles wat wij zagen bewees ons, dat er wanorde, dat er gebrek aan de eerste behoeften was, en *onse zielden door deze twee ere geweldig geschokt*. De kinderen liepen ons telkens na en verzogte ons om verlost te worden; verhaalden ons dat zij geen eeten kreegen en het aller ellendigst hadden. Wij stelden ter Hoeven voor, om ons een twintigtal kinderen op wier gedrag hij niet aan te merken wist in een aparte kamer wilde zenden, ten einde met hun te kunnen spreken. Hij zond ons Jan Bootman, Isaac van Duynen, Gerrit Bootsman, Jan Pieters, Gerrit Scheffer, Willem van Voren, Jan Scheffers, Anthony de Ruyter, Jacobus van Steeden; Maria Geelmuiden, Emerentia van Nie, Elisabeth van Loon, Catharina Margaretha van Nie, Dirkje Wintsmeyer, Johanna Petronella Bootsman, Neeltje de Graaf, Jannetje van Steede, Johanna Scheffers.
Wij zeiden de kinderen, dat elk op zijne beurt spreken, en de waarheid zeggen moesten, zonder iets af te doen: en verzogten hun antwoord op de volgende vragen.
Hoe is het met het onderwijs
Hoe met het Godsdienstig onderwijs en de Godsdienstvereering
Hoe met de kleding
Hoe met de ligging en eindelijk Hoe met het voedsel gelegen?
Hun antwoord was dat er in geen negen maanden onderwijs was gegeven, dat de meester geen geld kreeg en dus niet langer leeren wilden, dat zij wel leerden spinnen dog er geen liefhebberij meer in hadden om dat zij geen geld meer kreegen; en dus niet meerder deden als zij zelf verkosen. Dat zij zelfs geen lust meer hadden om te speelen, en op de speeltijd maar bij elkander bleven zitten.
Dat zommige kinderen nog wel musiek leerden, dog dat dit om de lusteloosheid niet veel vorderde. Dat behalve de gewone gebeden, alleen zondags een uur eene rede wierd gelesen uit een boek van een of ander predikant; dat er voorleden week weder, een Dominee gepredikt had, dog dat zij niet wisten of deeze terug zoude komen.
Dat zommige kinderen slechts een pak en zommige meisjens maar een rok hadden, dat zij op zijn best twee hemden en niet eens alle twee paar schoenen hadden.
Dat zij die hemden moesten dragen 14 dagen, dog als het uitgetrokken stuk was, als dan het aangetrokken zo lang dat het andere heel was, waardoor zij soms geen 5 weken verschoond waren geworden: en het geen dan ook ten gevolgen had gehad, dat in de winter hunne kleederen in de oven geworpen zijn, om het ongedierte, het geen niet meer te beredden was, te verbranden.
Dat wanneer de schoenen stuk waren, zij op sloffen of klompen moesten gaan tot die weder versteld waren, dat uit gebrek aan schoenmakers en leder dikwijls weken duurde. Dat in de koude en den togt dikwijls 2 kinderen en meer bij elkander in de krebben lagen.
Dat de verschoning voor het beddegoed ter naauwer nood drie maal in een Jaar plaats had gevonden.
Dat het voedsel aller ellendigst was. Dat zij ’s morgens van November af niet gegeten hadden dan Gort in Water gekookt in de plaats van Soup; dat zij niet anders gegeten hadden dan aardappelen, waarbij een sous van azijn en water en 5 lb. boter voor 310 kinderen.
Dat zij geen vleesch anders gehad hadden, dan sondags, edog niet altoos, dat dit dus onbeduidend was, en soms wierde afgewisseld met Ham die niet deugden, en eindelijk in de Maas is geworpen, of met slechte stok of zoute Visch.
Dat zij geen brood hadden gehad in veele maanden; dog dat nu vermits de aardappelen terug gehaald wierde, zij eenige ochtende bij de zogenaamde Soupe, een seer dun sneedtje roggebrood gekregen hadden.
Dat er nu geene andere knechten of meiden waren dan Wurtenbergsche emigranten, en dat deze nu alles moesten gereed maken en schoon houden.
Dat zij hier over wel eens geklaagd hadden dog dan deerlijk rotting slagen bekomen hadden.
Wij hebben de kinderen laten weggaan, dit een en ander aan ter Hoeven gezegd, en hem gevraagd, wat hij hier tegen had inbrengen? Hij heeft dit wel eenigzints bemanteld, dog au fond beaamt; en zich zoo geperplexeerd gedragen, dat men om zijn 70 Jaarige ouderdom met hem medelijden moest hebben.
Hij nam dus aan, om hier in redres te zullen maken en zoude ons een Memorie zenden.
Dog hij verzogt ons, dat wij, voor dat wij heen gingen nog eens in de zaal zouden gaan, en de kinderen bemoedigen, en hun zeggen, dat de tijden slecht en duur waaren, en wat dienstig was om zijn crediet bij hen niet te verliesen.
Wij deden dit, en vonden nu de kinderen netjes gekleed, zij zonge met muziek; en wij moeten versekeren, dat ons dit goochelspel wonderdadig getroffen heeft.
Wij moeten er ten slotte bij voegen, dat de kinderen er tamelijk gezond uitzagen en men zich niet begrijpen kan, dat zij zoo veel gebrek geleden hadden.
Wij zijn dus vervolgens weder vertrokken en hebben thands de Eer UEd dit verslag te communiceeren.

Amsterdam, 19 Juni 1817
A: de Bruine

Waarop, gedelibereerd zijnde word besloten de Commissie voor hunne gedane moeite te bedanken, den President te verzoeken, deze zaak amicaliter aan den Heer Vollenhoven te communiceeren, en zijne opinie deswegens te vernemen; voorts om den Heer Thesaurier zulks meede te informeeren, en eene definitieve resolutie deswegen te nemen, naar dat men de meening der beide heeren had ingenomen.

Betrekkelijk de geneeskundige electriciteit

door Wm. Van Barneveld

Jan Bruin, acht Jaren oud, een zoon van den Heer Willem Bruin, Compassenmaker alhier te Amsterdam, was doof en stom toen hij, in den Jare 1801, aan mij werd voorgesteld, om door middel van de Electriciteit van zijne doofheid, indien mogelijk, genezen te worden. De Ouders van dit Kind droegen kennis van de gunstige Uitwerking, die de Electriciteit, ten aanzien van sommige gebreken, had te weeg gebragt, en scheenen vooringenomen met de proefneming daarvan. Zij hadden zich vervoegd bij den Hoogleeraar Andreas Bonn,op wiens raad zij dan ook tot mij kwamen. Hoezeer de Hoogleeraar en ik weinig, goed geluk van deze onderneming aan de ouders voor spellen konden, vrezende, dat hij met dit gebrek geboren was, kwam ons dit Kind, van een gezond en vlug gestel zijnde, echter geschikt genoeg voor, om eene proef te nemen, wat de Electriciteit in zijn geval zou vermogen, te meer, om dat zijne Ouders op deze beproeving gesteld waren, en wij derhalve van hunne medewerking alles, wat in dit opzigt nodig was, te verwachten hadden.
Het Kind was zoo doof, dat het tot hiertoe geen geluid der menschelijke Stem kende. Sommige doven, al hooren zij niets van het geluid, voelen nogtans wel eens de trilling, die in de lucht veroorzaakt wordt, doch dit was ook zijn geval niet. In één woord, deze patient miste het Zintuig des gehoors; en hij was, ingevolge van dit gemis, ook tevens stom. Het geluid dat hijzelve gaf, was dus geen geluid dat hij nabootste, het kwam uit zijne aangenomene gewoonte natuurlijk voort, zonder verkregen oefening, zonder ontleening.
Menigmaal was ik echter in Staat, uit zijne geluiden op te maken, de Klank der Vocalen a e i o u, zonder daar bij Consonanten te hooren, maar nog meer ontdekte ik duidelijker het geluid van zamengevoegde Klinkers, als van aa, ae, oo, ou enz, doch altoos zonder Medeklinkers daar bij te vernemen. Men vergunne mij de Vraag hier in te vlegten, of men wel iemand stom kan noemen, die zulke geluiden kan te weeg brengen? Want bepaalde Woorden uittebrengen, om zijne meening uittedrukken, is iets, dat door oefening bij den hoorenden mensch verkregen wordt.
In dezen staat dan was dit Kind, het welk stond ge Electriseerd te worden. Na verscheidene ondervragingen, scheen het den Hoogleeraar Bonn en mij toe, dat dit gebrek niet volstrekt kon bepaald worden, aangeboren te zijn. Hij had in de eerste Weken van zijnen leeftijd een Stuip gehad, welke ligt wel de oorzaak van eene verkregene doofheid kon zijn, waardoor dan indien zijne doofheid daar uit oorspronkelijk was, de Werkeloosheid der Zenuwen en der Spieren door middel der elektrieke vloeistof zou kunnen opgewekt worden. En waarom niet even zoo wel in dit geval, als in zoo vele andere gevallen van verlammingen, op diergelijke wijze aangekomen, zoo als menigvuldig in mijne geneeskundige Electriciteit beschreven, en onder het toezigt van Wijlen den geleerden Hovius en onze Medeleden den Hoogleeraar Bonn, doctor à Roij en anderen zijn volbragt.
Gaarne bekenne ik, daar de oorzaak van dit gebrek des Kinds onbekend was, dat er eene onzekere indicatie bij de toediening der Electriciteit bij ons plaats had. Maar waar is toch altoos eene waare indicatie, in de toediening der Electriciteit, het zij in volkomene of gedeeltelijke verlammingen te vinden? Ik voor mij durf vrij uit zeggen, dat in de menigvuldige behandeling der gebreken voor welke de applicatie der Electriciteit wierd aangeprezen, mij nimmer eene Waarachtige, op gronden steunende aanwijzing a priori gebleken is. En wie weet niet, dat zulks, in de meeste gebreken, die men met de Electriciteit onderneemt te genezen, het geval is? en waaraan men diensvolgens, naar mijn oordeel, de zoo vele mislukte ondernemingen mag toe schrijven. Uitkomsten, die mij zelve, niettegenstaande mijne hoop en verwachting, dikwerf te leur gesteld hebben.
Dit kind, Jan Bruin, was gelijk ik reeds gezegd heb, zeer gezond, vlug van aard, en scheen een vatbaar begrip te hebben, doch tevens driftig en wild. Zijn Vader kon hem echter met één woord regeren; minder gehoorzaam was hij aan zijne Moeder, andere Broeders en Zusters. De Electriciteit eens gevoeld hebbende, was hij niet gemakkelijk te bewegen, om dezelve andermaal te ondervinden; Zijn Vader wist hem dit toch te beduiden, en vervolgens haalden wij hem telkens over, met kleine giften van doosjes, drop, printen, koek enz.
Onze eerste en eenige volgende Electriseringen bestonden, door het trekken van vonken uit de gehoorwegen, met een koperdraad, door middel van een wel van voren afgerond elpenbenen isoleerend handvat, terwijl wij tevens ook vonken trokken uit de omtrekken der ooren, bij voorbd over den Pes ansarinus. Deze toediening der Electriciteit onderhielden wij eenige dagen, zonder eenige schijnbare verandering.
Hoe zeer wij ons de moeijelijkheid, ten opzigte van den Jongen Lijder voorstelden, om de Electriciteit vermogender aan te wenden, oordeelden wij evenwel daartoe te moeten overgaan, onbesloten tot het aanwenden der electrike vonkenstroom, en wel, om dien stroom te doen doorgaan, door de eene en door de andere gehoorweg, en de elektrike stof door de Tuba Eustachiana op te vangen en over te nemen. Doch wij moesten met de eerste proef daarvan afzien, want hoe zeer ons dit als de kortste weg, tot zijne genezing, toescheen, bleek het wel dra, dat hij voor redenering, om van zijn toekomend geluk overtuigd te worden, onvatbaar was. Hij wilde deze applicatie niet toelaten; zij verwekte hem waarschijnlijk te veel pijn, en zonder eene rustige en stille houding was deze bewerking toch onmogelijk. En hoe zoude hij vervolgens daartoe over te halen zijn geweest? daar hij onze Spraak niet kon hooren en al had hij die gehoord, niet kon verstaan? Hij moest dus hier, even zoo als in het gehele beloop der behandeling, door gebaarden tot onderwerping gebragt worden; en in de daad, als wij ons eens voorstellen, dat het Kind niet wist wat doofheid was, dat hij het nadeel van het gemis des gehoors niet kende, dat hij nog minder het voordeel voor, door hetzelve weder te verkrijgen doorzag, dan moet men zich billijk over zijne verdraagzaamheid verwonderen; intusschen was het betamelijk ontzag voor zijnen Vader, die meesttijds de moeite nam om met hem bij mij te komen, daartoe voldoende?
De Hoogleeraar besloot dan met mij, om de electrike vonken stroom, het eene oor in, en het andere oor uit, te laten gaan. De voortleiders nu en dan te verwisselen, en als hem deze toediening te ondragelijk wierd, bragten wij de eene voortleider, en ook wel beiden buiten het oor, over de omleggende zenuwen. Wij hielden dagelijks telkens 16 à 18 Minuten hiermede aan, en als het hem zeer begon te verveelen, namen wij eene tusschenpozing, wij verbeideden eenige Minuten met de toediening. ook moesten wij wel eens twee à drie dagen de proef geheel uitstellen om dat er kleine roode puistjens binnen de gehoorwegen ontstonden, die in etterdragende zweertjens veranderden, waarvan de rooven echter wel dra afvielen.
Na dat hij nu op deze wijze bijna een maand onder onze handen geweest was, hoorde hij onverwacht, staande op de stoep van zijns Vaders huis, hetwelk in de nabijheid van de Oude Zijds Kapel gelegen was, de Klok op die kapel geplaatst, slaan. Hij gaf dit aan zijnen Vader door gebaarden, en door naar de plaats te wijzen van waar het geluid kwam, te kennen. Zijn Vader, een zeer oplettend man, begreep het, maar nam, om van zijn Zoons bevinding zeker te zijn, daar eene proef van. Hij bragt hem, omtrent den tijd dat de klok wederom slaan moest, zonder hem vooraf door wijzen of aanduiding iets te kennen te geven, buiten de deur van het huis, de Klok sloeg, en Jan wees met verbazing naar de plaats van waar het geluid kwam. Deze zoo gelukkige uitkomst, die ons niet weinig aanmoedigde, wierd achtervolgd na eenige electriseringen, door het hooren slaan van een staand horologie binnenshuis, door het hooren fluiten van zijnen Vader met den Mond, zelfs na eenige dagen op den afstand van 30 à 40 treeden, waarom zijn Vader dit dan ook sedert dien tijd als eene gewoonte aannam om hem te roepen. Onze electriseringen wierden op dezelfde wijze voortgezet, doch hij maakte geene andere vordering, als dat hij nu en dan de menschelijke Stem begon te hooren, doch door zijnen speelschen aard en gebrek aan besef van het nut zijner genezing, stelde hij er geen belang in. Tot een bewijs dat deze belangloosheid uit dit besefgebrek voortkwam, kan hier aangevoerd worden, dat hij verblijd was, als hij niet zoude geElectriseerd worden. Hij was intusschen schrander genoeg, om dit uit zich zelve te weten. De ondervinding had hem geleerd, dat men daar mede oversloeg, als er eene vochtige luchtgesteldheid plaats had, waarom hij dan ook spottend zijn genoegen deswegens te kennen gaf.
Men vergeve het mij andermaal, Mijne Heeren, dat ik mij veroorlove, hier eene aanmerking in te vlegten die mij dunkt dat Uwe overdenking niet geheel onwaardig is. Zij is deze: Dit doofstomme kind had nog nimmer eenig woordelijk onderwijs genoten; hij was alleen geleid door gebaarden en voorbeelden in zoo verre men in staat was door dezelve hem zijnen pligt te leren, en verder niet. Men leerde hem voorzeker geen kwaad, geene verkeerde dingen, niets anders dan het geen hem voordeelig kon zijn; hij was toch blijde als hij niet geëlectriseerd kon worden en gaf dit op de gemelde spottende wijze te verstaan. Hij verwonderde zich als hij iets zag, dat voor hem vreemd was. Hij gaf zijne goedkeuring of afkeuring te kennen. Hij liet zich door tekens overtuigen van de noodzakelijkheid, dat hij de pijn, die de electriciteit verwekte, moest doorstaan; en wat dies meer is. Hoe verre is derhalve de bevatting van den redelijken mensch, zonder een spraakzaam onderwijs, verheven boven dat der redenlooze dieren? Ik laat het antwoord op deze vraag over aan allen die redelijk denken.
Maar om weder ter zake te keren; wij besloten vervolgens om hem zeer kleine schokjes te geven uit een klein glaasje, met twee duim bladtin bekleed, en plaatsten den Electrometer een vierde van een duim van den eersten conductor der Electriseer Machine; en deze schokjens, die iets meer in kracht waren dan eene versterkte vonk, lieten wij eenige minuten door het eene oor in, en het andere oor uitgaan. Beurtelings de geleidene draden verzettende, of omkerende van den eenen gehoorweg tot den anderen. Onder deze aanwending der elektrike stof, wierd het gehoor van lieverlede beter, doch het koste mij veel moeite en veroorzaakte het kind veel pijn. Het is mij toch bestendig in alle gevallen, ook met de toediening van het Galvanismus, gebleken, dat de elektrike gewaarwordingen in de gehoorwegen het aandoenlijkst zijn. Deze pijn wierd bij hem echter vergoed, door het meer bepaald hooren der menschelijke stem, mits men hard sprak. Hij kon vervolgens een horologie aan zijne ooren gehouden, hooren tikken, en na eenige dagen hoorde hij het ook achter hem, mits hetzelve niet meer dan 4 a 5 duim van hem verwijderd was. Men begon zich nu moeite te geven, om hem letters en sijllaben te laten uitspreken. Hij sprak echter zoo de eene als de andere wanluidig uit. Door zijne jeugdige Jaren en weinige belangstelling, was zijne onopmerkzaamheid hem in het aanleren van woorden niet voordeelig. Het blijft toch altoos eene Waarheid, dat de kunst door oefening verkregen wordt. Hij leerde echter de woorden Va-der, Moe-der, Pie-ter, Caat-je enz, ook met aanwijzing der personen, die bij hem daardoor verbeeld moesten worden. Maar om een denkbeeld te geven hoe veel moeite dit aan zijne ouders kostede, en in hoe verre zijne bevatting verwijderd was van het eigentlijke woord, dat wij voor ons in de zamenleving bezigen, om de beteekenis eener zaak uit te drukken, dient het volgende. Zijn Vader had mij gezegd, dat hij wel eens met hem bij eenen Vriend in de plantdaadje alhier ging wandelen. Deze Vriend zijns vaders had een Zoontje van gelijke Jaren als hij. Dit Zoontje had een Bok, met welke zij beiden zamen speelden, en in zulk een Bok had Jan veel zin. Ik beloofde hem dan ook zulk een Bok, mits hij zich maar goedschik liet electriseren. Ik nam de gelegenheid vervolgens waar, om hem het woord Bok te laten spelden. Ik riep, achter hem staande, Jan! hij keek om. Zeg eens B, hij zeide Be met een langen uithaal, hij vergat dus de vocaal niet, want deze scheen in zyne uitspraak duidelijk daar achter gevoegd te zijn. Ik riep hem toe, zeg nu O, hij zeide Oo, de vocaal wierd hier in zijn geluid verdubbeld. Ik riep voorts, zeg nu k, hij zeide ka, al wederom de vocaal met nasleep daarbij gevoegd. Ik liet mij nu hooren door hem voor te zeggen, zeg nu B.O.K. Bok, en wat zou men wel denken dat zijne naspraak was? Het was voorzeker niet B.O.K., Bok, zoo als het in de zamenstelling dezer letters natuurlijk voor het eerstbeginnend kind zou geweest zijn. Neen, hij volgde mij letterlijk na te zeggen B.O.K. maar toen hij aan de uitspraak van het woord Bok kwam, riep hij: Mae, het geluid namelijk dat de Bok als hij met de zweep slaag kreeg, om zijn Jammer uit te drukken, deze knapen toeschreeuwde. Om van deze uitkomst eene verklaring te geven, valt niet moeijelijk. Jan liet zijne zinnelijke gewaarwording, die van het geluid des Boks door het gehoor in zijne ziel geprent was, verregaan boven de aandacht, die hij moest besteed hebben om de letters B O K in het zelfstandig naamwoord Bok uit te spreken.
In de vierde Maand onzer Electriseringen, zijnde December, konden dezelve minder geregeld worden voortgezet, eensdeels om de deinzige luchtgesteldheid, als om de reeds gemelde puistjens die in de gehoorwegen door de electriciteit veroorzaakt wierden. Ik electriseerde hem echter telkens met twee hondert en meer schokjens uit dezelfde hoeveelheid bekleed glas, en met denzelfden afstand des Electrometers hiervoor reeds opgegeven. Hoezeer dit Kind tot het gehoor was terug gebragt, bleef hij echter hardhoorend. Voor eenig schelklinkend geluid, bij voorbeeld voor een fluit, voor het gezang van een Canarijvogel enz, was hij vatbaarder dan voor een dof grof geluid. Was dit dof geluid zwaar, dan viel het hem lastig, dit aan te hooren, zoo ontweek hij dan ook de Trommel als hij dien maar van verre hoorde slaan. Het geluid was hem onaangenaam en zelfs onverdragelijk, en, wat hier omtrent minder verklaarbaar moet voorkomen, was, dat hij het orgel geluid niet kon verdragen. Ik durf het niet wagen van dit een en ander reden te geven: de trillende beweging der lucht wordt toch zoo wel door gefluit als door het orgel en getrommel verwekt. Aan het einde van deze maand December besloten wij, om eenigen tijd met de voortzetting der Electriciteit te vertoeven. Vervolgens stelde zijn Vader mij voor, om zijn zoon te galvaniseren. Hier toe kon ik noode besluiten. Ik had van het goed gevolg der galvanische vloeistof nog te weinig bij ondervinding geleerd: want daar ik de proef op veel minder dooven dan hij, zonder succes had genomen, sloeg ik weinig geloof aan de berigten, uit Jever, uit Duitschland en van elders ontvangen. Ook was ik er op gesteld, dat in dit geval het vermogen der gewone Electriciteit diende vervolgd te worden.
Zijn Ouders besloten inmiddels om hem te plaatsen op het Instituut van Dooven en Stommen te Groningen. Toen hij daar kwam, maakte men zwarigheid, hem als eenen doofstommen aan te nemen, en niet zonder reden. Hij was ook niet doofstom meer. Men kon hem bij anderen, die volstrekt doofstom waren, niet plaatsen, want hij kon, schoon gebrekkig, hooren en eenige woorden uitspreken, hoezeer geene aaneengeschakelde reden verstaan; het was dus om meer dan eene rede moeijelijk, hem in dien staat blijvende, zoo op de eene of op de andere wijze het nodig onderwijs te geven. Hij wist tot het eene te veel, en tot het andere te weinig. Hij wierd echter op het Instituut geplaatst, want ik kon geene volkomene genezing beloven. Hij is er heden nog, nu sedert bijna zeven Jaren, onder het opzigt van zijnen Meester, en heeft er redelijk goed schrijven, lezen en de beginselen der Rekenkunst geleerd. Zijn Schrift zal ik zoo aanstonds het genoegen hebben aan de vergadering te vertoonen; hij leest de Courant, doch lange zinsneden verstaat of begrijpt hij niet. Het aanleren van woorden echter die hem in de zamenleving zoo noodwendig waren, om zijne begeerte uittedrukken, is hem door den omgang met anderen niet geheel mislukt; men kan toch ten aanzien van hem op het Instituut zich niet opzettelijk voor hem met een afzonderlijk onderwijs bezig houden, waarom zijne Ouders nu sedert eenigen tijd, hem afzonderlijke meesters geven.
Hij moest de Taal en de uitspraak van die Taal beiden door zijne eigene opmerkzaamheid aanleren, en het is niet onwaarchijnlijk, dat wanneer hij altoos met menschen omgegaan had, die zich hadden kunnen verledigen, om zoo overluid, als het voor zijn gebrekkig gehoor nodig was, te spreken, dat hij dan thans het begeerde beter en rijker zoude kunnen uitdrukken als hij nu doen kan. Want hetgeen hij vraagt is doorgaans verkort en maakt slechts de helft uit van hetgeen hij vragen moest.
Hij is nu zestien Jaren oud, en beseft meer dan ooit, het nadeel dat hem het gebrek van zijn gehoor veroorzaakt. Hij speelt het damspel. Is hij in gezelschap van anderen van zijne Jaren, die eenig spel spelen, daar het gehoor volstrekt bij nodig is, zoo als dit doorgaans het geval is, dan wordt hij droefgeestig. Deze laatste berigten heb ik voor eenige dagen van zijne ouders vernomen, want ik zelve heb hem in geen drie jaren gezien, anders zoude ik misschien omtrent hem iets meer uitvoerigs kunnen zeggen. Ik verlang hem gade te slaan en te spreken: ik leve in de hoop, hem te zullen overhalen, daar hij nu zelve zijn kwaal beseft, tot eene vernieuwde aanwending der Electriciteit of van het Galvanismus, schoon dit laatste aan hem in Groningen is beproefd zonder succes. Hij komt van dezen zomer te huis, en zal dan volgens de wetten van het Instituut, geacht worden volleerd te zijn.
Uit dit eenvoudig verhaal blijkt, wat de werking der Electriciteit in zijn geval heeft kunnen teweeg brengen, en wat die tot hiertoe, niet heeft kunnen volmaken. Want het is waar hij was niet genezen. Hij kan gezegd worden, slechts gedeeltelijk genezen te zijn; doch wie zal bepalen, indien men de toediening der Electriciteit had blijven voortzetten, dat zijne volkomene genezing niet zoude zijn gevolgd? Voor eene nieuwe proefneming blijft hij intusschen, schoon nu agt jaren verlopen zijn, even vatbaar; maar wie zou de gelukkige uitkomst daarvan durven beloven? Daar is evenwel veel grond tot dit vooruitzicht, immers is het in alle gevallen gebleken, dat hij van eene volslagene doofheid tot hooren gebragt is.
Dat dit kind beginnende te hooren, noch spraak noch woorden verstond, veel min een volzin, uit woorden te zamen gesteld, kan bevatten, ja zelfs, dat hem in sommige gevallen, het hooren verveelde, dat hij liever doof wenschte te zijn, als de moeite te willen nemen, om letters, syllaben en woorden te willen leren, hetwelk voor hem indedaad eene nieuwe last was, dit zijn zaken, die ons in onze ondernemingen niet behulpzaam maar zeer hinderlijk geweest zijn, en niet tot de wederverkrijging van zijn gehoor behooren. Men kon hem op zijn gunstigst genomen, niet anders aanmerken als een kind, dat men, een Jaar oud zijnde, moet voorzeggen, Ja, Neen, Va, Moe, vervolgens Vader, Moeder en soortgelijke woorden, terwijl hij, door zijne speelsheid, zijne aandacht op het geen men hem voorzegde, minder vestigde, dan op het geen hem omringde. Daarenboven werd, tot zijne genezing, in de toediening der Electriciteit, eene volstrekte onderwerping en bereidwilligheid vereischt, die wij niet altoos bij hem aantroffen.
Ik heb mij gewacht dit geval, zelfs in het geringste deel, niet hoger op te geven, als het in den volsten zin der Waarheid overeenkwam. Ik moet hier derhalve nog bijvoegen, het geen zijne Moeder, bij de voorlezing van dit berigt, mij verzekerde, dat zijn gehoor, gedurende den tijd, dat hij te Groningen geweest is, meer achteruit dan vooruit gegaan is. Ik vertrouw evenwel, dat hij thans niet minder opmerkzaam zal geworden zijn; men mag dunkt mij, dit bepalen, om dat hij ouder geworden zijnde, zijn onvoordeeligen toestand volkomen kent.

(Voorgedragen voor de vergadering van de Eerste Klasse van het Koninklijk Instituut op 27 Louwmaand 1810.)