IX. De achteruitgang der Kikkerdorpse boeren

Het voorjaar kwam en nog steeds bleef de waanzinnige vereering van den dronken afgod aanhouden. Boeren zonden om strijd hun arbeiders om den tuin te spitten voor hunne rekening – onder bijvoeging dat ’t dan zooveel niet kostte, daar hun vaste arbeiders op heel wat lager loon stonden, dan ’n losse zou staan, die de dominé voor zoo’n gelegenheid in dienst zou moeten nemen; terwijl bovendien zoo iemand in dienst van den boer veel harder werkte dan voor den dominé. Daar men den eersten ,,geen ooren kon aannaaien” en de laatste van zoo iets (neem me niet kwalijk!) geen verstand had – en anderen offerden hem pootaardappelen, tuinzaden, bloemen, heesters . . . . alles werd gesleept naar ’t altaar der kerk, der k e r k, waarin het heet, dat men zich geen gesneden beeld noch eenige gelijkenis maakt enz., waarin men zegt wars te zijn van alle afgoderij en waarin men lacht om de boetvaardigheid, die d e v e r d w a a s d e k a t h o l i e k e n zich opleggen. Ja, wij gelooven voor vast, dat, wanneer men van de moegewerkte arbeiders gevorderd had om den tuin des dominé’s om te spitten bij maneschijn tegen betaling van ’n vriendelijk gezicht en ’n bedankje – zonder dit laatste zelfs – er maar zeer weinigen zouden geweest zijn, die er op tegen hadden, en de dominé nam (om hem recht te laten wedervaren) alle offers aan.

Intusschen was voor de arbeiders de zon weer ’n weinig hooger ter kimme gerezen. Zij verdienden weer . . . . grof geld – volgens de boeren en voor den lezer zal ’t wel geen ernstig punt van bezwaar uitmaken om dit gereedelijk toe te stemmen; want ze ontvingen tachtig heele centen per dag – onverminderd de pijn in de lenden, zoodat ze ’s avonds bij ’t naar huis gaan wel eenigszins geleken op wandelende Griekscge trekletters – ’t onvermijdelijk gevolg van ’t spitten, waarbij men den ganschen dag in gebogen houding staat. Maar ze hadden toch weer brood – al was er dan ook geen boter op – en ze konden ’s rniddags gruttebrij eten daar waar de bevroren aardappels verrot of gegeten waren. En sommigen veroorloofden zich zelfs de tartende weelde om nieuwe klompen te koopen voor hunne kinderen, eenigzins onmisbaar om bij dooi weer naar school te gaan, vooral ook omdat ze moesten gebruikt worden als drinknappen aan den waterstap van den stinkenden Wetering, wijl de school er geen speelplaats met ’n daarbij behoorende pomp op na hield – ‘n systeem bizonder aan te bevelen in tijden van cholera, waaraan Kikkerdorp, hoe klein ook, gewoonlijk ’n paar offers levert.

Niet alleen de arbeiders, maar ook de kleine boeren hadden ’t hard te verantwoorden; niet zoozeer dat zij d i r e k t honger leden, maar wel dat ze ’t hongerspook door de reten der deuren zagen loeren. Geen wonder! ‘ri Paar allerafschuwelijkste parasieten klemden zich aan hunne lichamen, en persten, knepen, zogen om den laatsten druppel bloed machtig te worden. De eerste parasiet was ’n oude, al was hij voor eenige jaren ook minder krachtig in zuig- en knijpvermogen, en heette nu eens g r o n d e i g e n a a r en dan weer h y p o t h e e k h o u d e r , waarvan eigenlijk b o e r e n v e r s l i n d e r de vertaling is. Nummer twee had zich in lateren tijd ontwikkeld en zou vermoedelijk na verloop van eenige jaren met de anderen ’n drie-eenheid vormen, niet alleen m a c h t i g maar almachtig in zuigvermogen. Deze tweebeenige lijfluis stond bekend onder den naam van b e e t w o r t e l s u i k e r f a b r i k a n t .

Het boerenbedrijf in Kikkerdorp bestaat hoofdzakelijk in hooibouw en veefokkerij. Slechts een derde van den bodem is bouwland. Het is vooral de hooibouw, waarop de niet of weinig bezittende boeren zich toeleggen; waarin ze als ’t ware spekuleeren; ja, die hen niet zelden verlokt tot zeer gewaagde ondernemingen. Een zekere meneer Eenhoorn uit Bommelstad bezit in Kikkerdorp alleen negen en negentig bunders weiland; verdeeld over meer dan honderd perceelen. Nu is hij wel honderdmaal in de gelegenheid geweest om er honderd en meer van te maken en hij is in staat om nog veel meer te doen, want hij staat gelijk met ’n sneeuwklomp, die van ’n berg naar beneden rolt en elke sekonde dikker wordt ; maar die honderdste bunder zou z’n belastingverplichtingen tegenover het polderbestuur van Kikkerdorp volgens vaststaande wetten aanmerkelijk verzwaren en daarom koopt hij maar liever nu en dan ’n perceeltje in de vele andere polders, waar hij nog iets minder dan negen en negentig bunders bezit.

Meneer Eenhoorn verhuurt z’n land; ’t beste om te m o e t e n weiden, ’t andere en verreweg ’t meeste om te hooien of te weiden, waarbij men vooral moet in acht nemen, dat ’t maar éénmaal gehooid mag worden en dat men op den ,,toemot” het vee kan weiden naar verkiezing. Maar meneer Eenhoorn is ’n vijand van risico en daarom verhuurt-i z’n land vroeg in ’t voorjaar, wanneer niemand weet hoeveel gras er groeien zal en nog veel minder wat de prijs zal zijn van ’t hooi.
Meneer Eenhoorn verhuurt z’n land publiek, want volgens hem is de konkurrentie het zout der maatschappij en van dit beginsel is-i zoodanig doordrongen, dat-i van alle door den parlementairen windmolen geproduceerde en door de parlementaire windmolenaars van ’n controlemerk voorziene dus zeer geoorloofde middelen gebruik maakt om dat maatschappijreddend beginsel voort te stuwen. Meneer Eenhoorn laat als n fatsoenlijk mensch, die ’n ander ook wat gunt, z’n land verhuren in ’t publiek door Notaris Bril, die – volgens oude gewoonte en dus buiten de schuld van meneer Eenhoorn natuurlijk – ’n dubbeltje eischt van elke gulden bovende pachtsom voor zijne moeite, plus een cent voor den i n z e t t e r en anderhalve cent voor afslager, lokaalhouder . . . d e n a r m e n (hoe aandoelijk menschlievend!) zoodat een en ander met elkaar gevoegelijk kan genoemd worden: t w a a l f e n ‘ n h a l f p e r c e n t b l o e d g e l d b o v e n d e b l o e d e r i g e p a c h t s o m. Notaris Bril laat ’t land eerst inzetten, dat is: hij laat bij opbod ’n prijs bepalen, waarvoor de betrokkene persoon als ’t niet anders kan p a c h t e r wordt, en daarna laat-i bij zekere som (altijd hoog genoeg, zoodat de afslager-veldwachter voor elk perceel vijf minuten te lang ratelt, maar.. . . hij wordt er voor betaald; wel niet het daartoe bepaalde half percent, maar toch ’n voldoend loon volgens ’t oordeel van den menschlievenden notaris) bij ’n hooge som dus beginnen en zoo afslaan bij tientallen, zoolang het nog boven de honderd gulden loopt en daarná bij eenheden, totdat iemand der aanwezigen roept ,,m ij n “, hetwelk beteekent, dat bij ’t bedoelde perceel accepteert voor het bedrag door den afslager genoemd, terwijl-i ,, m ij n ” riep, plus den inzet. Soms roept niemand m ij n en in dat geval is de inzetter – gewoonlijk ’n spekulant, wien ’t te doen is om ’t strijkgeld – pachter; hetgeen echter niet altijd doorgaat, want de notaris heeft bij ’t voorlezen der v o o r w a a r d e n duidelijk doen hooren, dat de huurder verplicht is om desgevorderd ,,twee goede en s i f f i s a n t e borgen te stellen” en daar het i n z o o ‘ n geval meestal gevorderd wordt – men kan nauwelijks gelooven hoe ’n vijand meneer Eenhoorn is van risico! – gebeurt het niet zelden dat de grenzen der solidariteit dan zeer duidelijk zichtbaar worden en iedereen standvastig weigert om borg te blijven; als wanneer de verkoop van dat perceel opnieuw begint en de arme spekulant verdwijnt met beschaamde kaken. Ook gebeurt het dat twee of meer tegelijk ,, m ij n” roepen, waar – .door dikwijls ruzie ontstaat, die gevaarlijk dreigt te worden, daar elk der ,, m ij n e r s ” gesteund door secondanten, verklaart de eerste te zijn geweest, die ,, m ij n ” riep ; maar meneer Eenhoorn, vredelievend van aard, slaagt er meestal in om ’t twistvuur te dooven door den twistappel opnieuw in veiling te brengen – ’n aanbevelenswaardig middel, daar ’t niet alleen een hevig gevecht voorkomt, maar ook de waarde van ’t perceel doet rijzen, wijl de hartstochtelijkste der ,,m ij n e r s “, vreezende weer te laat te zullen koopen eenige guldens eerder ,, m ij n ” roept. Meneer Eenhoorn is de eenigste grondbezitter. in Kikkerdorp, die z’n land n i e t verhuurt in d e P a a u w, doch in ’n gesloten huis; niet met ’t doel om bij het Nederlandsch genootschap tot afschaffing van sterken drank in de pas te komen, want voor dien dag werd de zaak wel degelijk als herberg ingericht (wij spreken van voor den Vergunningstijd!), doch omdat hij de boeren op wijn wil trakteeren, die hij, om persoonlijk de beschikking te hebben over de kwaliteit, in z’n rijtuig mee van huis brengt – iets wat moeielijk zou opgaan in de Paauw, waar de kastelein zelf wijn verkoopt. De wijn van meneer Eenhoorn is zuur, maar de boeren, die meestal zelden wijn drinken, trachten zich te overtuigen, dat dit eigenlijk de smaak van fijne wijn moet zijn en drinken hem, alsof ’t water is, zoolang totdat inzij opgewonden toestand hunne schuldbrieven voor effecten gaan aanzien en maar raak bieden en mijnen – ,,wat er van terecht komt, dat komt er van terecht” De eerzucht speelt bij zoo’n ,, m ij n concours” ’n voorname rol – vooral als er wijn in zit, willen ze ’t volstrekt niet tegen elkander opgeven. Zoo weet dus meneer Eenhoorn de geheime veeren te vinden, die hij slechts te drukken heeft om z’n geliefd beginsel: het bevorderen der gezegende konkurrentie in toepassing te brengen.

De pachters waren voor ’n gedeelte ,,gezeten boeren met eigen land, wien ’t minder om hooispekulatie, dan wel om najaarsweide voor ,,kalver’, vulles, hokkeling’ en pinken” te doen was, doch voor ’t grootste gedeelte arme boeren, die met de dobbelsteenen rammelden in den beker der wanhoop om opnieuw ’n worp te wagen: er op of nog dieper er onder. Zij maaiden of lieten maaien, hooiden en lieten hooien, bouwden torenhooge hooischelven, zweetten van vermoeienis en angst en wachtten in spanning op de hooikoopers Duyser en Monhemius om uit hun mond den prijs van ’t hooi te vernemen, ’n prijs, die hen óf in den afgrond slingeren, of in de gelegenheid stellen zou om met November aan de zware verplichtingen te voldoen. Want met ,,allerheiligen” hielden zij protestantsche heiligendag met zuchten en tranen, want dan kwam menheer Eenhoorn voor de tweede en laatste maal van ’t jaar in ’t dorp om de pachtsommen in ontvangst te nemen. ’t Is waar, hij overliep de boeren niet, hij kwam maar tweemaal, en zag nooit om naar z’n land, daar dit volkomen was toevertrouwd aan z’n waardsman, die als zelfboer dit baantje en passant meenam tegen vergoeding van enkele stuivers. Hij was ook nooit onvriendelijk en reed zeer stil naar huis, al was er ook ’n enkele, die z’n pacht niet had voldaan; echter met ’t onwrikbaar voornemen – ook dit was ’n beginselkwestie – om reeds ’s anderen daags geheime maatregelen te nemen tot bestorming der borgen; want deze waren er – dank zij de zeer uitgebreide menschenkennis van.
meneer Eenhoorn en z’n afkeer van risico – in ’n dergelijk geval a l t ij d. Ja met zoo’n eersten Novemberdag was ’t zuchten en huilen, want niet alleen meneer Eenhoorn, maar ook andere meneeren, die heel Kikkerdorp niet wisten te vinden, hielden dien dag zitting of lieten althans door hunne notarissen zitting houden tot ontvangst van huurpenningen. Schepels geld werden Kikkerdorp uitgekard en mudden armoe bleven er achter. Ook de huren der polderlanden en der kerkelijke bezittingen moesten dien dag betaald worden ; de pachters der tienden moesten op de proppen komen; huur van hooiland en van weiland en van bouwland, alles, alles moest betaald worden op dien vreeselijken dag. . . .

Voor en na kwamen er, die niet betalen konden, maar. . . . God verlaat de zijnen niet ! Toen de nood ’t hoogst scheen, was de redding nabij . . . . !

Er kwamen engelen naar Kikkerdorp, engelen even lief als zij, die Abraham met ,, z a c h t g e w e l d ” tot emigratie drongen, het vette der aarde voor hem open leggend ! Engelen, die de reddende hand toestaken aan de steeds dieper zinkende boeren; engelen in menschengedaante; engelen, die luisterden naar den naam van Heere & Co., Beetwortelsuikerfabrikanten te Statendam bij Geertruidenberg.

ij bezagen Kikkerdorp en zij zagen dat ’t gezegend was. En zij spraken de Kikkerdorpers toe, zeggende: Ziet, het gaat u niet voorspoedig naar den vleesche! Gij hebt gezaaid, maar uw zaad viel als op een steenrots en het heeft geene vruchten gedragen. En voorwaar, wij zeggen u, dat het en zal geen vruchten dragen, zoolang gij niet luistert naar ’t elfde gebod van Heere & Co., hetwelk is luidende: zaait suikerbieten en weest gezegend! En om u op te heffen uit den poel van ellende, waarin uwe Heereloosheid u deed zinken, zullen wij u desverkiezend honderd gulden op voorschot geven voor elken bunder, die gij zult bezaaien met het gezegende zaad der heilige suikerbieten, en voor dit alles behoeft gij niets te doen dan uw naam te teekenen onder een suikerzoet kontrakt. En omdat het u moeielijk is, om telkens, wanneer gij onzen raad en bijstand mocht noodig hebben, u te wenden tot onzen troon, zullen wij hier in uw midden eenen middelaar achterlaten, die met u zal onderhandelen in onzen naam. En opdat geen achterdocht uwe zondige zielen zal kunnen binnendringen, zullen wij dien middelaar uit uw midden nemen en hem u voorstellen als Knelis Rinkel, diaken der kerk en zwager van uwen ambtenaar van den burgerlijken stand en van Hendrik van Tuil en van Marinus van Tuil, bijgenaamd Luttepaal, die in Amerika woont en van Matthijs Verbaas, die zeer rijk is en te Koekdijk woont, mitsgaders een neef van Huibert van Tuil, die dijkgraaf en burgemeester en officier van den Eikenkroon en daarom zeer geacht is. En daarom zeggen wij u : handelt met hem, onderwerpt u aan hem, vertrouwt op hem en zaait suikerbieten en ’t drassige en bittere bezinksel op den bodem van uwen lijdensbeker zal veranderen in suikerigen suiker; suikerzoet zal uwe gesuikerde toekomst zijn en het zal u welgaan in ’t gesuikerde land van ’t suikerachtig Kikkerdorp. . . . ”

Heere & Co. vertrok, maar Knelus Rinkel bleef en zooals ’n drenkeling zich zou vastgrijpen aan ’n drijvende stroohalm, zoo greep het zinkende Kikkerdorp zich vast aan hem.. . . met ’t verrassend resultaat dat Kikkerdorp steeds dieper zonk en dat Knelis Rinkel, die al sinds eenige jaren zinkende en den bodem nabij was, ging drijven, al luchter, als werd-i omhoog gestuwd
door ’n ceinture de nétation van suikerbieten.

Men huurde bouwland om suikerbieten te kunnen teelen; en men teelde suikerbieten om suikerbietenland te kunnen kontrakteeren; en men kontrakteerde suikerbietenland om de suikerzoete honderd gulden voorschot; en men nam dat voorschot op, om de pacht van ’t hooiland te kunnen betalen.

In ’t eerst ging het goed. De Kikkerdorpsche grond scheen maagdelijk voor de suikerbieten en zij groeiden er tot de ongeloofelijke dikte van ’n menschenlichaam – wel te verstaan ’t lichaam van ’n Kikkerdorpsch arbeider. Maar men had de voor landbouwekonomie zeer gunstige ontdekking gedaan, dat ’t nu niet meer noodig was om ’t land volgens gewoonte om de drie jaren te mesten, en dat ’t voor suikerbieten gemakkelijk ’n mestloos tijdperk van zes en meer jaren lijden kan. Men heeft zoo iets later r o o f b o u w genoemd, maar ’n dergelijk woord was toen nog onbekend in ’n Kikkerlandsch woordenboek.
’t Gevolg van die prijzenswaardige spaarzaamheid in meststoffen, die met schepen vol naar Overflakkee werden vervoerd, was ’n aanmerkelijke diktevermindering der suikerbieten. Dit resultaat was evenwel noodlottiger voor de boeren dan voor Heere & Co., die al sinds lang door scheikundige proefnemingen tot de wetenschap waren gekomen, dat dunne suikerbieten met veel staartjes proportioneel veel meer suiker bevatten dan dikke suikerbieten met één staart, en daar zij volgens hunne suikerzoete kontrakten de suikerbieten per duizend K.G. betaalden zonder dat de prijs aan suikergehalte onderhevig was, bepaalden zij in het vervolg dat liet suikerbietenzaad aan kontraktant ter anderer zijde zou geleverd worden door kontraktant ter eener zijde. Sommige boeren hadden zonder scheikundig onderzoek bemerkt, dat, wanneer ze zelf suikerbietenzaad teelden en dát zaaiden, dat dan de suikerbieten oneindig veel zwaarder groeiden, maar dezulken zondigden tegen de laatste alinea van ’t elfde gebod van Heere & Co. en zij werden uitgeworpen in de buitenste duisternis, d.w.z.: Heere & Co verkozen hunne suikerbieten niet in ontvangst te nemen.

De suikerbieten-kontrakten maakten dus voor de Kikkerdorpsche – en andere! – boeren ’n gaatje om ’n gat te stoppen; maar naarmate de suikerbieten dunner werden, weid ’t gat grooter, zoodat ten slotte menig boer verzonk in ’t groote gat gemaakt door suikerbieten.

Maar zoover zijn we nog niet! In ons verhaal leven we in den tijd, waarin men thans in ’t noorden van Kikkerland begint te leven; men zag namelijk in de suikerbieten de vruchtbare boomen van ’t aardsch paradijs.

En te midden van dat paradijs leefden Hendrik van Tuil en dominé Moerasman met oogen even saprijk als ’n doorgesneden suikerbiet.