III. Een bruiloft en een kroeg

,,Alloh Kees, speul op! De fooi is wel op, mar wij hebbe zelf ok nog wel ‘en paar schrabbers en anders mot Mie mar poffe.”
,,Waar gaan we dan na toe jongens?”
,,Wel na de Gloeiende Spiiker, waar zo’n w’ anders na toe gaan ?”
,,Mie zal gesloten zijn!”
,,Mie doe vur ons altij’ ope! Alloh, speul op!”
,,Mar ’t is na bezette tijd . . . . As van Léér komt . . . .!”
,,Van Léér kan niê komme, want die is ziek! Toe speule! En anders gif hier da’ ding?”
,,Kèl ’t is nacht.”
,,Da’ donder nie!”
Deze verzekering was geheel overeenkomstig de waarheid, want ’t was hemelsch mooi weer! Betooverend was de glans van ’t volle maantje, dat spookachtige schaduwen wierp achter de nachtwandelaars; als diamanten fonkelden de sterren in ’t hemelsblauw azuur zich zacht afspiegelend in ’t heldere nat van den boezem der watermachine; geen tochtje wind deed ’n blaadje ritselen en als ’t nachtbrakend gezelschap voor ’n oogenblik zweeg, hoorde men slechts de kwakende kikkers en ginds in de verte het klokachtig doordringend geluid van den roerdomp.
,,Kees, speule . . . . of ik trap de harremonika kapot!”
,,Daar val niks kapot te trappe. Kees zal wel speule; as ik et em vraag doet-ie et drek! Wa’ gij Kees? Ons kint ons!”
Kees zwichte en speelde en de rest volgde z’n spel met ’n oorverdoovend gezang.

Hoeranje zal bloeie zal noot vergaan en hoezee
Hoeranje zal bloeie zal noot vergaan en hoezee
Hoeranje zal bloeie zal noot vergaan
Zoolang as die Geldersche jonges maar staan
Vivaat hoeranjen hoezee!
Vivaat hoeranjen hoezee!”

Nu als de bloei en de onvergankelijkheid van Oranje zoo nauw samenhangt met het ,,staan” der Geldersche jongens, dan zijn we waarlijk geneigd om hen eenige rust in liggende houding te gunnen.
Nog ’n paar koepletten van dat hartroerende lied werden uitgegalmd, toen de muziek zweeg en ’t gezang eveneens. Maar geen twee minuten duurde dit of Kees werd andermaal geprovoceerd tot ’t maken van muziek; waarop hij andermaal zwichtte en wederom ’t zelfde speelde.
Mogelijk denkt de lezer dat de bevolking van Kikkerdorp zoo door en door Oranjegezind is, dat ze er ’s nachts over droomt; maar ter geruststelling willen we hem verzekeren, dat al zingende niemand aan Oranje dacht. Waarheid was, dat Kees niet anders spelen kon.
En als we Kees goed bezien, dan vragen we ons af: hoe is ’t mogelijk dat Kees van Hellevert zelfs d a t nog spelen kon, want Kees ’n arme schaapherder, die verschrikkelijk door de neus praatte, was driekwart idioot.
Zoudt ge willen gelooven lezer dat bovenstaand lied ’n zeer oproerig lied was en veelal expres gezongen werd om ruzie te maken? Daar aan de overzij der Maas ligt Noordbrabant! Die regel: ,,Zoolang als die GELDERSCHE jongens maar staan”, die deed ’t hem en was dikwijls de aanleiding tot ’n moorddadig gevecht tusschen Noordbrabanders en Gelderschen, hetgeen
vooral plaats greep bij ’t bevestigen of afscheid prediken van ’n domine, waar men ’n vroolijke kermis van maakte, als wanneer de bevolking van alle omliggende plaatsen bijeen stroomde. Maar thans was ’t door de week en dus van ’n domine’s kermis geen sprake.
Wat er dan te doen was?
Er was bruiloft .. . . zonder dat er iemand getrouwd was.
Het is eene in Kikkerdorp heerschende en als ’n rots vaststaande gewoonte, die vermoedelijk even oud is als Kikkerdarp zelf, dat de bruiloft plaats heeft op den dag dat men in Kikkerdorp en omstreken a a n t e k e n t , elders: zich laat inschrijven en op weer andere plaatsen: zich onder de geboden stelt. Op zoo’n dag is de jeugdige – d. i. o n g e h u w d e – bevolking dood kalm of razend; de graad van razernij is afhankelijk van bruid en bniidegom’s financieele positie, of g r o o t h e i d s m a n i e, van welke beide hoedanigheden men in Kikkerdorp zelden in ’t onzekere verkeert. Heeft ’t vermoeden grond dat deze eigenschappen, beiden of een van beiden, aanwezig zijn, dan wordt men dit zelfs eenige dagen te voren gewaar in de op twee en drie uur ver af liggende steden in de winkels, waarin wapens en buskruit verkocht worden, want, als leefde men in de ongerijmde veronderstelling, dat ’t hart der bruid nog moest bebombardeerd worden, stelt men er prijs op om, in weerwil der verbiedende en zoo mogelijk procesverbaal makende politie, een groot aantal vreeselijk knallende schoten te lossen, liefst als ’t kan vlak achter de ooren der huiswaarts wandelende ,,aanstaande” op gevaar af van haar ’n beroerte van den schrik op ’t lijf te jagen – gesteld dat het schoone geslacht van Kikkerdorp en omstreken schrikachtig was.

Bruid en bruidegom loopen gewoonlijk in weerwil van zoo’n bestorming te lachen, maar zeggen niets – ze houden zich ook veelal als wilden ze ongemerkt naar huis s l u i p e n ; want zoowel als het geheele engagement tracht men ook de heilige voornemens die tot ’n huwelijk leiden, zoo lang mogelijk geheim te houden – en vooral de betrokkenen zelf spreken er behalve met den ambtenaar van den burgerlijken stand, de naaste betrekkingen en Kaat Kornegee met niemand over. Maar dit laatste staat gelijk met ’n publiceering in ’n algemeen gelezen advertentieblad – wat Kikkerdorp niet bezit – maar toch de s c h ij n van geheimhouding is gered en dat is voldoende. Of ’t g e h e i m e niets is dan kommedie willen we niet beslissen, maar wij durven er wel op zweeren, dat in Kikkerdorp nog nooit iemand ,,aangeteekend” is of alle inwoners tusschen de tachtig weken en de tachtig jaren wisten het.
Komt het aldus stokdoof geschoten paar aan ’t huis der bruid, dan houdt daar ’t bombardement nog eenigen tijd aan, totdat eindelijk ’n zonder stembriefjes gekozen kommissie uit de schutters naar voren treedt en binnen gaat waarvan een lid – gedurende zeker tijdsverloop altijd dezelfde – de zeldzaam oratorische talenten bezit om wel wat haperend, maar toch zonder te blijven steken een feliciteerende redevoering van ’n tiental woorden uit te spreken, welke talentsontwikkeling niet alleen het binnenzittend gezelschap van verbazing de handen doet ineenslaan en onderling goedkeurend mompelen: ,,waar haalt-i ’t vandaan?” maar waarvoor de redenaar nog weken daarna tot in de wolken wordt verheven als ’n kurieus voorbeeld van wandelende welsprekendheid.
, De kommissie wordt verzocht plaats te nemen, ’n sigaar op te steken – wat de korte stompjes pijp als met tooverslag in de vestzakjes doet verdwijnen – en ,,is aan de wieg te stoote”, waarmee bedoeld wordt ’t ledigen van ’n glas jenever ter grootte van ’n kinderklomp. Midderwijl gaan ’n paar der naaste betrekkingen van ’t aanstaand echtpaar naar buiten, elk met ’n afschuwelijk grooten kruik jenever en ’n nog afschuwelijker groot glas, om daar rond te schenken tot naar ’t algemeen oordeel iedereen ’n beurt heeft gehad, waarbij ’t tienmaal plaats heeft, dat de meesten twee en soms drie malen beurt n e m e n tegen eens dat iemand wordt overgeslagen. Heeft deze vergevende openbare bedeeling – waarbij men radikaal genoeg is om zelfs even boven de zitting van ’n stoel uitkomende kinderen niet te, misdeelen – plaats gehad, dan komt de kommissie naar buiten. Zij zegt niets, slechts een der leden verraadt iets door z’n rechterhand zeer bezorgd in z’n tot aan de knie reikenden broekzak te houden; wandelt zoo voort in de richting van de Paauw en wordt gevolgd door de rest, die gist en fluistert en zich onderling afvraaagt wie of d e f o o i zou hebben en hoeveel ze wel zou bedragen. Want er is – en er wordt bij ’t bestaan van meergenoemde eigenschappen altijd – ’n fooi gegeven, die nooit minder dan tien en zelden meer dan dertig gulden bedraagt.

De bruiloft wordt gehouden ten huize der bruid; komen de aanstaande echtgenooten uit differenteplaatsen,dan moet ’t er al heel goed aanzitten als men daags na de officieele bruiloft een en ander nog eens dunnetjes overdoet in ’s bruidegoms woonplaats. ’t Geval, hier door ons bedoeld, was aldus. De bruid kwam vanHoldersburg, waar men den vorigen avond schitterend bruiloft had gevierd; doch heden was zij door haar bruidegom opgehaald – te voet, om ’t volle bombardement te kunnen genieten – en gunde men dus ook de Kikkerdorpers iets van de vreugde, die daar wel eenigszins recht op hadden, daar ’t aanstaand echtpaar in hun midden domicilie zou kiezen.
Niet voor dat allen in de Paauw binnen waren – natuurlijk in ’n extra kamer – en er degelijk gekontroleerd was, dat gehuwden, vrouwen en dorstenden om der vergifts wille beneden zestienjarigen leeftijd niet aanwezig waren (waarbij we willen opmerken dat vrouwen naar zoo iets nooit trachtten), kwam de rechterhand uit den bewusten broekzak en telde hij tot aller verhazing twaalf lieflijk klinkende en verleidelijk blinkende rijksdaalders op de geïmproviseerde tafel uit. Dat was dus het m a x i m u m – en dat voor ’n tweede-handsbruiloft! Zelfs de oudsten en op dat punt meest geloofwaardigsten van Kikkerdorp, verklaarden met zekeren heiligen eerbied, dat zoo iets nog nooit had plaats gegrepen.
De kastelein (waarnemend voor z’n grootmoeder, die hoewel sinds tal van jaren stijf van ’t rhumathiek aan haar stoel genageld, toch nog altijd den scepter zwaaide in den vorm van ’n ontzaggelijke kruk) had voor deze gelegenheid permissie gevraagd en gekregen om twee uur later, dat is tot 12 uur open te blijven. Men had zich dus niet te haasten; maar de Kikkerdorpsche jongelingschap, zich zelden op ongewone tijden te buiten gaande, was bij zoo’n gelegenheid, als wilde het alle mogelijke ,,schade” inhalen, niet te temmen en dus men dronk en dronk.. . totdat reeds om tien uur de fooi gekrompen was tot ’n zeer bedenkelijk restant.

Behalve dat er onder het verteeren der fooi aanhoudend geschoten wordt met natgemaakte proppen in verroeste pistoolloopen, waardoor menigmaal ’n noodlottige barsting plaats heeft, is het de gewoonte om het oogenblik, waarin de laatste stuiver verdwenen is in den reuzen-zijzak der kasteleines, aan ’t huis der bruiloft te gaan aankondigen met ’n oorverdoovend salvo. Wij weten niet of dit snelvuur ’n b e d a n k j e betekent of wel dat ’t ’n vrij begeerlijke poging is om nog meer te krijgen – mogelijk heeft het dit dubbele doel maar dit is zeker, dat in alle gevallen de reeds dronken schare opnieuw getrakteerd wordt; dat in vele gevallen bruid en bruidegom meegaan naar de herberg om daar nog eens te trakteeren en dat in enkele gevallen de fooi vergroot wordt met ’n extra bijlage. Hier had ’t alle drie plaats en bedoelde bijlage bedroeg geen cent minder dan tien gulden.
Het is voor iemand die den graad van krankzinnigheid wil berekenen, waarin ’n flegmatieke bevolking na overmatig gebruik van alkohol verkeert, de moeite waard om de oogenblikken bij te wonen, waarop de bruid zich in ’t midden der bruiloftsgasten bevindt.
Met voor drie kwart gesloten oogen en ’n doodsbleek gelaat – ’t gewone verschijnsel bij hen, die geen doorloopende
dronkaards zijn – elkaars ruggen of halzen met elkaars armen omstrengeld, op de maat voor- en achterover of links en rechts wiegend, met monden als schuurdeuren, zitten ze op een soort psalm-melodie te zingen:
,;Hier – is – de bruid – – wie – wil – ze – zien — – ?
Om ha – arentwil en zoo ko – men wij hier”

waarbij vooral in aanmerking moet genomen worden, dat de bedoeling beter is dan ’t rijm en dat ook de bedoeling wel eenigszins verdacht is, daar ’t ons wil voorkomen, dat eerder de hoop op ’n fooi dan ’t welzijn der bruid die hooge mate van belangstelling heeft opgewekt.
Om twaalf uur was ook de fooi 2de editie verteerd en gingen de bruiloftsgasten, voor zoover ze niet stomdronken hier of daar achter ’n hooischelf of in ’n wagenloods lagen te ronken; of door hunne respectieve ouders of zusters (hoofdzakelijk gekomen met ’t doel om te zien of er ook voor hen nog wat afviel) waren opgehaald, huiswaarts met hoogstbedenkelijke passen, behalve… het troepje, dat we in den aanvang van dit hoofdstuk zingende, vloekende en spelende, doch gelukkig bij gebrek aan kruid niet meer schietende, aantreffen op den dijk en op weg naar Mie Baron, weduwe en eigenares van ,,De gloeiende spijker”.
Het troepje bestond uit ’n tiental vaste klanten van dat établissement, meer gewoon en dus minder dronken dan de rest – wat evenwel volstrekt niet zeggen wil dat ze nuchteren waren – en die naar ’t scheen niet slapen konden, wanneer ze ,,uit” waren geweest zonder ,,de Gloeiende” te zien. Kees van Hellevert echter was wel klant of liever familie van Mie, maar geen dronkaard. Als ze het hem van de fooi gunden, nam-i ’n enkel glaasje likeur, doch anders maar niets; de stumper was al reeds -in de wolken, wanneer hij er maar bij mocht zijn en zoodoende gerekend werd te behooren tot de Kikkerdorpsche jongelingsschap, al had-i dan ook de vier kruisjes reeds lang achter den rug. Uit ’t aangehaalde blijkt, dat-i zuiniger was op z’n harmonika dan op z’n gezondheid en geen wonder, daar ’t onder , houd van ’t laatste hem nooit een cent gekost had en ’t eerste alles vorderde wat hij met z’n schaapherderschap verdiende, wat trouwens niet veel was.
Zoo bereikte dan het troepje met Hoeranje in vollen bloei ,,De Gloeiende Spijker” en na eenig gebons op de deur hoorde men ’n vrouwenstem:
,,Wie is daar ?”
,,Wij ! Doe’ mar ope !”
,,Zijde gij et Wouter ?”
,,Ja ! Doe ope !”
,,En waar is van Léér?”
,,Van Léér is ziek mins ! Doet dan toch ope !”
Deze verzekering was waar. Van Leer, de veldwachter, had om twaalf uur even het sluiten der Paauw gekontroleerd en was toen direct doodziek naar huis gegaan, wat niet onopgemerkt bleef door hen die op zoo’n buitenkansje loerden, hetgeen dikwijls plaats greep, daar van Leer ’n uiterst zwak mensch was.
Mie deed open en ’t gezelschap trad binnen.
Wat deze inrichting zoo aantrekkelijk maakte ligt onder ’n dichten sluier verborgen voor hem die ze vooral bij deze gelegenheid oppervlakkig beschouwt. De gelagkamer, vier meter lang en drie breed, verlicht door ’n hanglamp boven ’n dronken tafel, op ’n wijze, die den naam van ’t établissement alle eer aandoet, voldoet nog niet voor ’n duizendste gedeelte aan de eischen, die men in ’n stad stelt aan de allerakeligste kroeg. Van ’n toonbank is geen sprake en als buffet doet dienst ’n glazen kastje in den muur, waarin zich echter niets dan roemers bevinden, daar de kruik met jenever en de flesschen met likeur – bier houdt men er niet op na – zorgvuldig zijn, weggestopt in ’n kelderkamertje, uit welken schuilhoek ze bij elke aanvechting van dorst bij de klanten moeten worden te voorschijn gehaald. Dat is voor de kasteleines ‘n treurige noodzakelijkheid, want bij de geringste kans daartoe gaan de klanten met haren geheelen voorraad aan den haal. De vloer is van gebarsten tegels van de allerminste soort en de muren zijn bestreken met ’n mengsel van kalk en muurblauw – bij welke combinatie ’t laatste overwinnaar is gebleven – op ’n wijze, die overduidelijk de stations aantoont, waar bij absentie van ’n witkwast de platte borstel heeft halt gehouden en de draaischijven, boven en beneden waar hij telkens ’n aanvang maakte met z’n retour. Aan deze aldus toegetakelde wanden hingen vier schilderijen, die, gebarikadeerd achter glas, onsvoorstellen: een proefje van rechtvaardige rechtspraak des wijzen konings Salamo, waarin hij gelast om ‘n kind door te hakken en de twee helften onder de twee twistende vrouwen te verdeelen; het offer Abrahams (met Abraham in ’t vuurrood en Izaäk in ‘t blauw); het aan den dijk zetten van de onteerde en uitgeknepen Hagar met haren Ismael door dezen vromen aartsvader en ten slotte Jozef met achteruitvliegende mantel vluch tend voor de vrouw van Potifar. Alleen de vooruitspringende vierkante schoorsteen is met papier beplakt en geeft hem ’t voorkomen van het getatoueerde gedeelte van ’t geheel. In ’n hoek staat ‘n d o o r t r a p t gemeene linnenkast met eenige aan elkaar gekramde scherven er boven op en de tien onoogelijke stoelen zijn op ’t oogenblik voor ’t grootste gedeelte zeer wanordelijk bedekt met de kleedingstukken van ‘n viertal spruiten van beiderlei geslacht, die al sinds eenige uren rust hebben gevonden in de vervaarlijk groote bedstee naast den schoorsteen. Ziedaar ,,De Gloeiende Spijker”.

De lezer zal vragen, waarin het aantrekkelijke dan toch wel moet bestaan. Ten eerste in ’n onmiskenbare trek bij vele dorpsbewoners – en ook in de steden! – naar ’t origineele en tweedens in de omstandigheid, dat Mie behalve groote borrels ook koek, eieren, kaas, spek en haring verkocht, van welk laatste artikel vooral bij gelegenheden als deze veel gebruik werd
gemaakt.
Alsof dit alles! Neen, het punt van aantrekking lag vooral hierin, dat in geen enkele andere herberg buiten de gewone uitgaansdagen (Nieuwjaar, Pinksteren en Kermis) bezoekers kwamen van ’t vrouwelijk geslacht, uitgelokt door t muziek van Kees van Hellevert en …
Waarom wij de waarheid ook verzwijgen? De bezoeksters dachten meestal op buitensporige wijze over ,,de kuischheid” en ook Mie zelf had daaromtrent hare eigenaardige begrippen, welke ze echter lang niet iedereen, doch enkele uitverkorenen placht kenbaar te maken.
Aan de wijze waarop de spek-, kaas- en haringetende bruilofsgasten elkaar aanspreken bemerken we, dat ‘t in Kikkerdorp ’n groote zeldzaamheid is, wanneer iemand bij z’n naam genoemd wordt. De meesten hebben scheldnamen, die men vooral gebruikt als er v a n hen wordt gesproken, maar ook t o t elkaar sprekende gebruikt men die wel eens en bij absentie daarvan noemt men achter den doopnaam de namen der respektieve vaders of moeders, waarbij vooral opmerkelijk is dat men deze noemt in ’t meervoud. Zoo heette genoemde Wouter in de wandeling d e n b e e r, wreed beschuldigd als-i was van zich de kunst van weerwolven eigen gemaakt te hebben – een kunst die nog ’n drietal andere zeer gemeden dorpsgenooten met hem deelden – doch wilde men hem ’n Zondagsche naam geven, dan sprak men van Wouter van Nolle, waaruit ’t voor in de Kikkerdorpsche taal ingewijden duidelijk werd dat z’n vader Nol heette of had geheeten. Slechts een was er, wiens naam men noemde en wel Kees van Hellevert,uit welke omstandigheid men zou kunnen opmaken, dat deze onderscheiding bleef bewaard voor idioten.
Uit al deze bizonderheden is het begrijpelijk dat “De Gloeiende Spijker” in ’n verdachte reuk stond bij ‘t vrome Kikkerdorp, hoewel ’t soms gebeurde dat ‘n vrome ziel voor eenige oogenblikken afdwaalde en in ’t holle van den nacht in den schoot van Mie in stede van in den schoot Abrahams aanlandde.
We zullen evenwel ,,De Gloeiende Spijker” stilletjes laten gloeien en eens nader kennis maken met hen, die in de eerste plaats betrokken waren bij het feest van den avond.