Hoe het begon

Waarom ik deze streek voor mijn vacantiereis had gekozen, zou ik eigenlijk niet kunnen verklaren. Was het een gevolg van de programma’s, die ik nu en dan in “Reizen en Trekken” had gezien voor de gemeenschappelijke reizen van de Ned. Reisvereniging, was het doordat ik er al een kaart van bezat of koos ik het West-Alpengebied omdat het dichterbij is dan de Pyreneeën en volgens beschrijvingen niet minder mooi?

Ik zou het niet meer kunnen zeggen; wel, dat de keuze gelukkig is geweest. Ik schafte mij een Guide Bleu van Dauphiné aan en begin de studie van een reisplan, dat ook per fiets uitvoerbaar was. Dat dit in een Alpengebied den ontwerper telkens voor de keus stelt: óf de dalen houden om de reis niet al te vermoeiend te maken óf op veel plaatsen de fiets met moeite tegen de lange hellingen op trappen (of duwen), maar dan ook de kans genieten van grootsche vergezichten, als ’t helder is, en de zekerheid niet het land te zijn doorgetrokken zonder althans een deel te hebben gezien van de natuurpracht die niet aan den vlakken weg gevonden wordt, werd mij al heel snel duidelijk. Het “Forêt de Lente”, de “Grands Goulets” en de “Gorges de la Bourne” bereikt men niet zonder inspanning tenzij men van de autotoerwagens gebruik wil maken, die toch slechts een vluchtigen indruk achterlaten. Ik heb er dan ook nog over gedacht er een voetreis van te maken, welk plan ik weer verwierp, daar dan de achtdagen te kort zouden zijn. Ook zijn er een aantal wegen, die zonder veel inspanning per rijwiel kunnen worden afgelegd in enkele uren en meer dan een dag loopen zouden hebben gekost zonder dat het genot ook maar iets grooter zou zijn geworden. De fiets bleef dus het aangewezen vervoermiddel, maar om er dan ook zooveel mogelijk van te profiteeren liet ik een zeer klein voorkettingwiel maken om althans middelmatige hellingen zonder inspanning te kunnen nemen.

Vele avonden heb ik besteed aan het verwerken van den overvloed van aanwijzingen die het uitvoerige boek geeft, veel heb ik als onuitvoerbaar moeten beschouwen of te gewaagd voor ’t geval van slecht weer, maar na veel wikken en wegen had ik toch een plan gereed, dat mij bevredigde en niet te veel van mijn krachten zou vergen. Een aantal zeer mooie punten waren er in opgenomen. Wel was het waarschijnlijk, dat ik nog al eens zou moeten loopen, maar daar was het dan ook de moeite waard langzamer te gaan. In het voorjaar ging ik oefentochtjes maken en voelde mij een week voor ’t vertrek wel voldoende getraind.

Het was drie dagen voor het beraamd vertrek toen ik bij gelegenheid van familiebezoek vernam, dat ik een reisgenoot kon krijgen, een neef, landbouwer in ruste, maar nog niet oud, dien ik van vroeger kende als iemand met uithoudingsvermogen en kracht, een goede gezondheid en een opgewekt humeur. Dat zijn voor een reisgenoot uitstekende eigenschappen. Wat hinderde het, dat hij geen Fransch sprak? Als wij verschil van meening kregen onderweg, zou hij niet zoo spoedig zijn eigen weg gaan dan iemand, die geen moeilijkheden behoeft te vreezen. Toch achtte ik het noodig hem een soort van examen af te nemen:
“Heb je in den laatsten tijd wel veel gefietst?”
“Dat nu juist niet, maar ik fiets toch alle dagen.”
“Soms ook wel groote tochten?”
“In den vorigen herfst naar het jachtveld in Drenthe en terug en overdag den heelendag gejaagd.”
“En den volgenden dag stijf en moe.”
“Geen sprake van, ‘k kon er niets van merken”.
“Het zal in ’t bergland, tegen de helling op, soms niet meevallen, het zal wel eens zwaar en warm werk zijn om te komen waar wij wezen willen.”
“Wat jij kunt, dat kan ik, dunkt me, ook.”
“Jawel, maar als je dan zegt, dat je er voor de volgende dagen de brui aan geeft om je in ’t zweet te werken voor je plezier, zullen wij slecht met elkaar kunnen opschieten”.
“Jij hebt de leiding, ik onderwerp mij daar aan geheel en voor een beetje inspanning ben ik niet bang.”

Wat den reiziger betrof, was de ondervraging hiermede bevredigend afgeloopen. Nu kwam de fiets aan de beurt. D. had geen drieversnellingsnaaf, maar was van plan een daarmee uitgeruste fiets te huren, waarbij ik nog aanbeval dat het kleinst mogelijke voortandwiel en het grootst mogelijke achter gemonteerd zou worden. Wat de remmen betrof, die zou ik in Valence laten monteeren.

Over de kleeding en bagage raakten wij niet geheel accoord. D. wilde met een stroohoed op reis en ik had een pet aanbevolen. Overigens nam hij gaarne den wenk ter harte om niet te veel mee te nemen en liever schoon ondergoed te koopen dan er al den tijd vóór het aangetrokken wordt, mee in den rugzak te loopen. Dat de rugzak het beste zou voldoen, mits niet te zwaar, wilde D. wel gelooven.

Nu kwam nog het reisgeld ter sprake. D. zou 1500 frs in Groningen halen, maar mijn voorstel om met twee portemonnaies, een voor Hollandsch, een voor Fransch geld, op reis te gaan werd niet aangenomen en zooals uit het vervolg zal blijken op goeden grond. Voor een paspoort zou hij ook nog zorgen en daarmee was alles voorloopig geregeld. Met de afspraak dat Donderdagnamiddag het vertrek zou plaats hebben, namen wij voorloopig afscheid.